het gros der ruiterij eerst omstreeks drie uur dat van de infanterie
zelfs niet voor half vijf in de namiddag op het terrein van actie.
Intussen hadden de voorste cavalerieafdelingen reeds eerder aan
raking met de vijand. Met name gold dit voor de meest Noordelijke
colonne, welke door Guiscard werd aangevoerd. Deze reed aan
het hoofd van een twintigtal dragonders Capelle binnen, vernam
hier, dat de tegenpartij zich nog in het kamp van Ekeren bevond, en
besloot hieruit, dat, met tijdig gezonden versterking, de kans schoon
was om het vijandelijk leger geheel te omsingelen. Boufflers en
Bedmar, hiervan de melding ontvangen hebbende, zonden aanstonds
behalve het regiment Keulse dragonders van Notaff, nog de dragon
ders der regimenten du Roy, Richebourg en Chassonville en
een eskadron cavalerie van Obelstein, onder de marechal de camp
de Guiche. Met deze troepen tastte Guiscard snel door langs de
dijk naar Hoevenen, vervolgens naar Oorderen, dat door voortroepen
werd bezet. Wel moest Oorderen kort nadien worden ontruimd,
doch het punt ten Oosten van het dorp, waar de dijk Kapelle-Hoe-
venen aan de Scheldedijk aansluit, bleef in handen der dragonders,
die zich op dit belangrijk kruispunt verschansten. De insluiting van
het leger van Obdam was hiermee een feit. Door nog verdere cava
lerie versterkt, hadden de Fransen de gehele dijk van Capelle tot de
Schelde stevig in handen.
Een tweede groep ruiterij, onder aanvoering van de generaals
Villeroy, een zoon van de maarschalk, de Bay en Espinois, wendde
zich meer Zuidelijk naar de kant van Ekeren. Terwijl de eerstge
noemde groep zich, in haar sterke positie op de dijk, gemakkelijk
staande kon houden, had de Zuidelijke minder succeshet terrein
Oostelijk van Ekeren was sterk begroeid en doorsneden, zodat, hoe
wel zij aanvankelijk krachtig chargeerde, de geallieerde infanterie
hare aanvallen tenslotte kon terugwijzen.
Een aanzienlijk deel der ruiterij bleef voorlopig in reserve op de
heide, denkelijk om de aankomst der infanterie af te wachten 1).
Aan Hollandse zijde ontdekte men niet voor omstreeks de mid
dag, en nog betrekkelijk toevallig, de aanwezigheid van het leger
der Twee Kronen op de Brasschaetse heide. Een achttal wachten,
bereden en onbereden, welker sterkte varieerde van 30 tot 1 jo man,
bewaakte het kamp naar 's vijands zijde; aan de kant van de heide
bevond zich een grote ruiterwacht van 1 man. Toen omstreeks de
middag Slangenburg, Tilly en Ivoy een ronde deden langs de
Guiscard aan Chamillart 2 Juli (Guerre A i 1651 nr 13). Boufflers a.d. koning 1 Juli, bij Pelet
111-65-78. (Deze brieven zijn de belangrijkste bronnen van Franse zijde). Quincy IV-225. Westerloo,
Mém. 260 vlg., Zie Bijlagen 23a en b.
296