tekenis, en evenmin stonden zij onder een gemeenschappelijke
commandant.
Onze voornaamste Duitse bondgenoten waren Pruisen, de Palts,
Hessen-Kassei en Hannover. Van beide eerstgenoemde landen lag
een deel van het grondgebied in het oorlogstoneel, n.l. resp. Kleef
en Gulik, hetgeen een complicatie vormde bij de leiding der opera-
tiënde betrokken vorsten verlangden natuurlijk in de eerste plaats
beveiliging van hun territoir.
De stellingname van Brandenburg-Pruisen was o.a. bepaald door
de verplichtingen van de souverein jegens de keizer; met diens toe
stemming toch had Frederik iii, keurvorst van Brandenburg, in
Januari 1701 te Koningsbergen als Frederik i de titel van koning
van Pruisen aangenomen. Voorts door verwantschap met het Oranje
huis (de koning was een kleinzoon van Frederik Hendrik) en door
zijn belang bij de uitgebreide nalatenschap van de koning-stadhouder.
30 December 1701 trad Pruisen toe tot de Grote Alliantie. Het
gevaar voor partijwisseling, als in de dagen van de Grote Keurvorst,
scheen echter niet denkbeeldig, vooral hij 's konings ontevredenheid
over de houding der Staten in de erfeniskwestie. De geheime onder
handelingen met Frankrijk in 1702 schijnen echter van zijn zijde
niet ernstig gemeend geweest te zijn; waarschijnlijk hadden zij
slechts ten doel, het Kleefse voor uitplundering te behoeden. Zij
werden althans afgebroken toen de loop der operatiën het gevaar
hiervoor had doen verdwijnen.
Het juist genoemde tractaat van 30 December 1701 gaf aan de
Republiek en Engeland samen de beschikking over 2 regimenten
cavalerie, te zamen 874 ruiters, en regimenten infanterie, elk
van 12 compagnieën ter gezamenlijke sterkte van 422man1).
Een waardevol bondgenoot was ook George Lodewijk, hertog
van Brunswijk-Luneburg, die met toestemming van de keizer de
titel van keurvorst van Hannover (naar de hoofdstad aldus genoemd)
had aangenomen. Volgens de Act of Settlement van Augustus 1701
zou de Engelse kroon na de dood van koningin Anna vererven op
zijn moeder Sophia en haar nakomelingen. De keurvorst werd dan
ook in 1714 als George i koning van Engeland. In een deel van het
hertogdom, n.l. Luneburg-Celle, regeerde zijn oom, tevens schoon
vader, George Willem, wiens opvolger hij t.z.t. zou worden. In
April 1701 sloot de Republiek met beide vorsten een verdrag,
volgens hetwelk zij gezamenlijk een korps van omstreeks 6^00 man
zouden leveren 2).
x) Lamberty I-£2i, 710; Staatsche Leger VII-3^3.
2) Staatsche Leger VU- 3 £3 vlg.