de dijk. Westerloo gaf aan Beauregard, een oud officier van zijn eigen regiment, last, met alle grenadiers der brigade de aanval te doen langs de dijk. Vexin zou links van de dijk oprukken, Brias rechts, en zijn eigen bataljon, dat uit Zuidnederlanders bestond en nog niet aan het vuur gewend was, eveneens rechts. Dit laatste ba taljon nu ontving, nog vóór het goed en wel was opgesteld, een salvo uit het korenveld. Het paard van de majoor sloeg op hol en rende met zijn berijder op de eigen troep in, met het gevolg dat het gehele bataljon vuur gaf, grotendeels in de lucht, en op de vlucht ging, waarbij de meesten de wapens wegwierpen. Westerloo steeg ijlings te paard en reed door en langs het bataljon naar de laatste vluchtelingen. Met grote moeite wist hij hier weer een driehonderd man te verzamelen, doch uit de aard der zaak een verwarde bende, musketiers met pieken, piekeniers met musketten, e.d. De andere bataljons, uit oudere troepen bestaande, hadden zich beter gehouden, vooral de grenadiers op de dijk, die op jo m afstand het geschut- en geweervuur doorstonden. Westerloo stelde zich, met enige officie ren en onderofficieren, wederom aan het hoofd van zijn herzamelde manschappen en het ging 'tête baissée' opnieuw ten aanval. Later, in het dorpsgevecht, doorleefde de brigadier nog penibele ogenblikken, toen hij, bij de bestorming van het kerkhof, in een smal straatje over een dode struikelde, en een drom van zijn eigen soldaten over hem heenging. Het scheelde niet veel, of hij was in de status gekomen van de man over wie hij was gestruikeld. Eindelijk kon hij echter overeind komen, hij plaatste zich opnieuw aan het hoofd van een troep gewapenden van allerlei slag en drong met hen door een opening in de kerkhofmuur de begraafplaats binnen. Een maal meester van het dorp, liet hij de vier achtergelaten kanonnen op de vijand richten en zo goed en zo kwaad als het ging bedienen door officieren en musketiers, 'mauvais canonniers' zoals hij zegt. Met Grimaldi, zijn rechtstreekse commandant, schijnt Westerloo geen enkel contact te hebben gehad, hij klaagt althans in zijn nogal in mineur gestemd verhaal, dat hij tijdens de gehele slag geen hoger officier heeft gezien, een klacht die wij in de krijgsgeschiedenis meer tegenkomen x). De in de polder onder Slangenburg strijdende infanterie was intussen langzaam in Westelijke richting teruggegaan; tot achter de wetering die bij Oorderen in zee loopt. Met het oog op het toe nemend gevaar voor de achterhoede werden omstreeks half zeven x) Over de strijd om Oorderen: de brief van Guiscard en de memoires van Westerloo (zie p. 296 nt 1). Volgens d'Ivoy had de inneming plaats omstreeks zes uur; volgens Obdam eerst over zevenen ('Memorie, dienende tot elucidatie enz.', in Eur. Mere. 172). 303

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 331