terugtrekken. Doch ook was het de vraag, of Slangenburg en Tilly er in zouden berusten, het gros van hun troepen aan Coehoorn af te staan en met de rest werkeloos te blijven. Het voorbeeld van Obdam lokte niet tot navolging. Coehoorn echter, die krachtens zijn instructie recht had op het bevel over alle strijdkrachten, welke in Vlaanderen zouden opereren, weigerde dit af te staan hetzij aan Slangenburg, hetzij aan Tilly. Desnoods wilde hij onder de beve len van Marlborough of Ouwerkerk staan, maar in het andere geval zou hij zich moeten 'retireren'. Slangenburg daarentegen weigerde, de gevraagde 6 bataljons af te staan, die voor het nemen van de post te Burcht nodig geoordeeld werden. Hoe onverkwikke lijk de verhouding tussen Coehoorn en Slangenburg was, kan men lezen in de door Van Sypesteyn gepubliceerde brieven van Sparre aan Heinsius van 14 en 17 Juli. 'Enfin chaqu'un trouve ses approbateurs', schrijft Sparre, 'la difference qu'il y a est, que l'un en a des meillieurs et en plus grand nombre'. Aan wiens zijde meer en 'betere' aanhangers stonden zegt Sparre niet, doch wij wagen de onderstelling dat Coehoorn de bevoorrechte was. Hop bedacht, zoals gebruikelijk in dergelijke omstandigheden, een 'expedient'Ouwerkerk zou, eventueel met Noyelles, uit het grote leger overkomen en aldaar vervangen worden door Slan genburg en Tilly. Deze laatste nam met de oplossing genoegen, doch Slangenburg was niet te bewegen, het leger, dat hij nog on langs ter overwinning had gevoerd, te verlaten, of, zoals hij zich uitdrukte, uit 'een leger van operatie' over te gaan in een, dat tot nog toe slechts 'van observatie' was geweest. Ook tegen het afstaan van de 6 bataljons was veel oppositie. Dan kon men, zo werd gezegd, nog beter het hele korps van Lillo over de Schelde zenden. Doch hiertoe was de brug nodig, en voordat deze gereed was zouden er wel een 14 dagen verstreken zijn. Tenslotte werd Trognee, die nog steeds in het leger was, naar Marlborough afgevaardigd om diens 'sentimenten' te vernemen, waarna verdere maatregelen zou den worden beraamd. Men voelde er het meeste voor, om de beide legers gelijktijdig op de linies te doen aanvallen, of anders het leger van Lillo naar Vlaanderen te zenden. Dit was echter in strijd met de besluiten van Bergen op Zoom, die het samentrekken der legers vóór de aanval hadden bepaald. Daarom vroeg Hop in een brief van de 12e, waarin hij verslag geeft van de jongste conferenties te Lillo, de spoedige beslissing van de Staten-Generaal, ook in de netelige kwestie der commando's x). x) Hop aan Fagel, 12 Juli (St.Gl 715:4; Van Sypesteyn 210); Sparre aan Heinsius i£, 17 Juli, bij Van Sypesteyn p. 216 vlg. 313

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 341