stonds van een voldoende bezetting voorzien, en het zou reeds moeite genoeg kosten, om de veroverde werken te behouden. In het leger te Lillo werd om deze reden, en tevens ingevolge de Sta- ten-resoluties van 13 en 14 Juli besloten, de aan weerszijden van de Schelde staande korpsen op de rechter oever te verenigen met het grote leger en een dag te bepalen, waarop dit laatste en het Schelde- leger gezamenlijk de aanval op de linies zouden beginnen, waartoe ook de artillerie in gereedheid werd gebracht. Doch Coehoorn, 'oogende altoos op Vlaanderen', was 'van contrarie sentiment'. Hoge woorden vielen tussen hem en Slangenburg, toen hij rond uit weigerde, onder deze het bevel over de artillerie op zich te ne men. In allen gevalle werd besloten, de onlangs naar Vlaanderen ge zonden 13 bataljons (9 onder Dedem en 4 onder van Welderen) met de dragonders van Schulenburg terug te ontbieden. De Staten droegen de gedeputeerden nog eens op, Coehoorn op de beste wijze te 'induceeren' en anders te 'ordonneeren', zich naar het leger van Marlborough te begeven. Ook die deed zijnerzijds alle moeite, de koppige oude heer tot andere gedachten te brengen, en drong bij Heinsius op een 'expedient' aan, doch alles tevergeefs. Er viel met Coehoorn niet te praten; na het bevel over genoemd de tachement aan Dedem te hebben overgegeven, trok hij zich, als Achilles in zijn tent, terug in zijn standplaats Hulst1). Hop had zijn bekomst van de zaak, en vroeg ontslag uit zijn com missie aan bij de Raad van State, doch deze verzocht hem, nog enige tijd te willen continueren. Het vooruitzicht, met Slangenburg te moeten samenwerken, scheen hem niet bijster toe te lachen. Coe hoorn, zelf anders ook niet van de gemalckelijksten, noemt hem 'un homme insupportable', en Heinsius schrijft de 10e o.a. aan Hop: 'icc kan UWEG niet verbergen, dat ic vreese, dat men met d'Heer van Slangenburg metter tijt meede al veel moeylycheden sal subject sijn' 2). Maar het valt ook niet te ontkennen, dat Slangen burg niet behandeld werd met de onderscheiding, waarop hij krachtens zijn verdiensten aanspraak mocht maken. De 21e klaagde de generaal, dat hij nog steeds geen afschrift had ontvangen van de op 9 Juli te Bergen op Zoom genomen besluiten en van de Statenresoluties aangaande de operatiën. De Staten verwezen naar de Hop aan Fagel, 16 Juli (St.Gl 7154, Van Sypesteyn 211 vlg.); Seer. Res. St.Gl 14, 16, 18 Juli; Marlborough aan Heinsius, Vorsselaer 18 Juli (Van 't Hoff nr 131); id. aan Coehoorn 18 Juli, bij Murray, p. 146. De 21e berichtten de gedeputeerden, dat het geschil door bemiddeling van Hop was bijgelegd, en dat Coehoorn had aangenomen in het grote leger onder Marlborough te dienen, doch nadien schijnen nieuwe bezwaren te zijn gerezen: Ged. te Velde aan St.Gl, 21 Juli (St.Gl 7i^4). 2) Res. R.v.St. 18 Juli; Heinsius aan Hop, 19 Juli (St.Gl 8217).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 343