dam te brengen, doch lieten zich door veel goede woorden en het voorbeeld van Slangenburg en de anderen gezeggen. De 9e was Obdam te Bergen op Zoom, met permissie van de ge deputeerden op weg naar Den Haag. Doch onderweg zonk hem de moed enigszins in de schoenen. Hop schrijft dienaangaande: 'Dien Heer is tot hier toe met ons gekomen, doch schijnt niet seer reso- lut om syn reise te vervolgen, en heeft my desen morgen al vrij wat bekommernis doen blyken voor de gemeinte in Holland. Qui in rebus prosperis sunt fervidi, illi in adversis sunt nullius con- silii' (Wie in voorspoed het heetst gebakerd zijn, weten geen raad in tegenspoed) x). De 13 e was de generaal in Den Haagdie dag toch schreef hij aan Coehoorn o.a.'les pierres me sautent en ce lieu contre la tête'. Het doel van dit schrijven was, een verklaring van Coehoorn te verkrijgen, dat hij geen bezwaar had onder Obdam te dienen. Niet onduidelijk laat hij doorschemeren, dat Coehoorns weigering, hem het bevel in Vlaanderen af te staan, een voorname oorzaak is van zijn ongeluk, dus dat Coehoorn jegens hem wel iets heeft goed te maken. Deze heeft geen bezwaar gemaakt de verklaring te geven, gelijk volgt uit zijn brief van 18 Juli. Hij geeft hierin blijk van een niet geringe hekel aan Slangenburg, die, naar hij beweert, Obdam 'bien du tort' gedaan heeft. Waarop dit slaat weten wij niet, doch wel dat Slangenburg, gelijk wij zagen, naar vermogen voor Obdam in de bres is gesprongen 2). De 16e doet Obdam mondeling verslag van zijn wedervaren aan de Raad van State; de 19e dient hij, op verzoek van de Raad, een uitvoerig schriftelijk memorandum in. De 12e Augustus tekenden alle generaals, die bij Ekeren onder hem hadden gediend en nog enkele andere een soortgelijke verklaring als Coehoorn had gege ven. Veelzeggend is alleen dat Slangenburgs handtekening ont breekt. Interessant is het overigens de wijze te zien waarop enkele hierop speciaal ondervraagde ondertekenaars hun handtekening wensten te zien opgevat (zie Bijlagen 26 en 27). In dezelfde maand worden dan nog tal van getuigen gehoord. Hun verklaringen zijn zeer illustratief voor de kennis van de slag en van het drama, dat zich om en bij de dijk van Wilmerdonk heeft afge speeld. Over het algemeen zijn zij ten gunste van Obdam, doch hier bij moet men in aanmerking nemen enerzijds het kennelijk streven in 1) Hop aan Heinsius, Lillo i, 4, 6 Juli, Bergen op Zoom 9 Juli (Heins. arch. 849). Over Obdams wedervaren in Breda: Van Sypesteyn p. 48 vlg. 2) Obdam aan Coehoorn, Den Haag 13 Juli, bij Van Sypesteyn S2 vlg.Coehoorn aan Obdam, kamp van Kieldrecht 18 Juli (A.R.A., Aanwinsten 189s, IV nr 7). 318

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 346