de hogere legerkringen om de generaal te sauveren, waarvan de
declaranten wellicht niet onkundig zijn geweest, anderzijds de ver
klaarbare schroom van lieden in nederige positie om bezwarende
getuigenissen te geven van een zo aanzienlijk en invloedrijk perso
nage 1).
Gezegd moet worden, dat de heren der commissie het de gene
raal niet gemakkelijk hebben gemaakt. Onder meer had deze gezegd,
dat hij verhinderd was geworden, zich bij de Staatse troepen te
voegen door schutters die in het koren lagen, en hem bevuurd
haddenomtrent deze schoten uit het koren nu wilde de commissie
het naadje van de kous wel eens weten, blijkens de dienaangaande
gestelde vragen. Opmerkelijk is, dat Hop, die toch het meest als
getuige in aanmerking kwam, niet schriftelijk is ondervraagd. Dit
geschiedde eerst in December van het jaar door de Raad van State.
Merkwaardig zijn in de getuigenverklaringen ook de vage en zeer
tegenstrijdige tijdsopgaven. Het verlaten van de dijk door Obdam
wordt enerzijds gezegd tussen 3 en 6 uur, anderzijds om half acht
geschied te zijn. Bij onderzoekingen omtrent de krijgsbedrijven in
de Meidagen van 1940 heeft men geheel gelijke ervaringen op
gedaan.
Zoals gewoonlijk in een dergelijk geval, betrok men ook punten
in het onderzoek, die buiten de eigenlijke tenlastelegging omgingen,
zoals blijkt uit de vragen 1 tot en met 6 in Bijlage 28. Wat punt 1
aangaat kan gezegd worden, dat Obdam, die zoals wij weten, de
verkenning van de 26e niet bijwoonde, inderdaad niet vrij uitgaat.
Vraag 2 kan men altijd stellen, wanneer een leger onverwacht in een
moeilijke situatie komt. Inzake het in de vragen 3, 4 en 3 aange
roerde was, indien hier al van 'schuld' sprake kan zijn, Obdam
zeker niet de enige schuldige en aangaande punt 6 kan men slechts
het oordeel van Knoop beamen, waar hij in de 'Nieuwe Spectator'
van 1864 (p. 243-) zegt: 'Een leger zou zich geheel oplossen en ver
snipperen, wanneer het alle dorpen wilde bezetten wier bezit bij
een terugtocht misschien belangrijk kan worden'. Evenzo moet
men, met Knoop, erkennen dat de beschikkingen voor de terug
tocht niet anders dan juist geacht kunnen worden.
De kern der zaak schuilt in vraag 9. Obdam komt hierop nog eens
uitvoerig terug in een nadien bij de Raad van State ingediende
'Memorie, dienende tot elucidatie van de swarigheden, die gemo
veerd worden op het Relaas door den Heere van Obdam overgege
ven', welke men vindt in de 'Europische Mercurius' (p. 172). Hij
3*9
1) Het memorandum o.a. in Eur. Mere. 161 en Lamberty II-4C6: de verklaring der generaals ib.
resp. 166, 4£9.