brengt hierin ook enkele correcties aan op de tekst bij het plan van de slag van Ivoy, dat toen blijkbaar reeds in druk was verschenen. Bij de vragen 9 en 10 leze men in 't bijzonder het verhoor van Tophman in Bijlage 29. Alles tezamen genomen moeten wij wel tot de conclusie komen, dat Hop het bij het rechte eind heeft, waar hij aan Heinsius schrijft: .dat, 't sy op mijn eer en consciëntie gesecht, gem. Heer niet in staat is, om aen 't hooft van een leger te syn, want eerstelyck verstaat hy daer van het detail niet, en ten anderen, la tête lui tourne dans Taction en dit is de waere reden van syn ontydig vluchten geweest'. Volgens alle getuigenissen kon Obdam tot nog toe op een eervolle krijgsmansloopbaan terugzien, en er is geen reden, hieraan te twij felen, gedachtig aan het bekende: 'Tel brille au second rang qui s'éclipse au premier'. Doch de eindindruk, die wij uit zijn brieven krijgen wijst evenmin op een man van stoer karakter. Er is veel overeenkomst tussen het geval-Obdam en dat van Pain et Vin, ruim dertig jaar geleden. Beiden werden, doch op verschillende wijze, het slachtoffer van een zwaktemoment. Obdam behield zijn rang en het gouverneurschap van Den Bosch, waartoe hij als opvolger van Nassau-Saarbrugge dit jaar was benoemd, doch als bevelhebber had hij afgedaan. Het onderzoek voor de Raad van State bleef lang slepende, doch eindigde, zonder veel ophef, met zijn rehabilitatie. In September 1704 verklaarden de Staten van Holland, op wier repartitie hij stond, dat zij, na een nauwkeurig onderzoek der bescheiden, niets ten laste van hem gevonden hadden, doch tegen de resolutie stemden vijf steden, waaronder Amsterdam. In hetzelfde jaar werd Ouwerkerk tot veldmaarschalk bevorderd, en twee provinciën, Zeeland en Overijssel, wensten ook Obdam hiertoe benoemd te zien, doch de meerderheid stemde tegen. Nog in 170vervulde hij een weliswaar niet belangrijke diplomatieke zending naar de Paltsin 1711 kreeg hij van de keurvorst van de Palts voor zich en zijn nakomelingen de titel van rijksgraaf. Hij overleed in 1714, en werd begraven in de Grote Kerk te 's-Gravenhage 1). A) Begin 170^ stelde Overijssel voor, Obdam met Noyelles een commissie als generaal der ruiterij aan de Moezel te geven, waarop Amsterdam in de Staten van Holland het tegenvoorstel deed, hem vooreerst 'buiten alle militaire employ' te houden. Zie verder: Wagenaar dl XVII, p. 189; bij voegsels en aanmerkingen p. 2 en £3 Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, dl II. Lezenswaardig is vooral de brief van de burgemeesters van Amsterdam aan Heinsius van 18 Februari iyo£, waarin zij tegen Obdams benoeming protesteren (Heins. arch, nr 984). Vele stukken over de kwestie-Obdam bevinden zich in de collectie Van der Hoop (portef. 138) in het A.R.A. 320

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 348