doende kwam een aanzienlijk kwantum troepen vrij voor de krijgs
macht der geallieerden. Bij een op i Juni 1701 gesloten verdrag
verplichtte de Deense koning zich tot een secours van 3000 ruiters,
1000 dragonders en 8000 man infanterie; 1000 man hiervan ver
trokken nog in het zelfde jaar naar de Nederlanden, de overige in
Maart van het volgend jaar
De door de genoemde staten te leveren hulp- en subsidietroepen
bij elkaar optellende, komt men tot een totaal van 6000 ruiters,
2000 dragonders en 30 000 man infanterie. Nog andere aanbiedin
gen kwamen in verloop van tijd binnen, waarvan voorlopig geen
gebruik gemaakt werd, zelfs czaar Peter offreerde 18 000 man van
zijn beste soldaten 'op favorabele conditiën'.
Meer naar het Zuiden werd de rij der anti-Franse staten voortgezet
door het aartsbisdom Trier. De keurvorst, Johan Hugo van Ors-
beck, sloot zich 8 Mei 1702 tegen een subsidie van 1^0 000 rijks
daalders bij de geallieerden aan 2). Het aartsbisdom was strategisch
van belang wegens de Moezel, die bij Coblenz toegang gaf tot het
Rijndal: in deze tijd, toen men belegeringsgeschut nagenoeg alleen
te water kon vervoeren, een zaak van grote betekenis. Vandaar ook
het belang, dat gehecht werd aan Trarbach, een stadje aan de Moezel
halverwege tussen Trier en Coblenz, zonder vestingwerken van be
tekenis, doch met een sterk, op een rots gelegen kasteel. De hoofd
stad Trier was onversterkt, behalve wellicht door een stadsmuur,
en lag dus geheel open voor invallen vanuit de tegenoverliggende
vestingen Metz en Diedenhofen. De Moezel, door de Eifel van het
Maasdal en door de Hunsrück en de bergstreken van de Keurpalts
van de Bovenrijn gescheiden, vormde min of meer een operatie
toneel op zich zelf. De keurvorst-aartsbisschop van Mainz, die als
zodanig de Duitse Rijksdag presideerde, was almede op de hand van
de keizer, en in Zuid-Duitsland ten slotte de hertog van Wurtem-
berg en de markgraaf van Baden. Dit markgraafschap besloeg nog
slechts een geringe oppervlakte in de omtrek der gelijknamige
hoofdstad. Markgraaf Lodewijk van Baden was opperbevelhebber
van het keizerlijke leger aan de Bovenrijn, evenals Eugenius van
Savoye, gelijk wij zagen, in Italië. Hij had zich een goede naam als
krijgsman verworven, reeds in 1683 het keizerlijk leger gecomman
deerd bij het ontzet van Wenen en nadien nog meermalen met roem
tegen de Turken gestreden.
Tegenover de aanhangers van de Grote Alliantie was de Frans
gezinde partij onder de Duitse vorsten ver in de minderheid. De
ld. VII-3£i-3£6; Lamberty I-684 vlg.
2) Lamberty II-129.
13