De 26e geeft Marlborough de Staten kennis van de capitulatie
van Hoey, waarbij hij tevens zijn standpunt inzake het punt van ge
schil nog eens uiteenzet, en met name er aan herinnert, welk een
slechte indruk het in Engeland zou maken, indien met een zo sterk,
geoefend en met aanvalsgeest bezield leger niet meer werd uitge
richt dan het innemen van Limburg. Om Heinsius tot zijn ziens
wijze over te halen zet hij alle zeilen bij. Dezelfde dag n.l. zendt hij
aan deze de consideraties van de linker- en de rechtervleugel, met
wat de eerste aangaat de volgende toelichting: 'I am sure you will
observe all that they say is to incline us to act defensively, which
I take to be destruction. I can't forbear telling you that all the
disafected pepel in England will take occasion to make use of the
arguments given by your generals, to convince our Parlaiment men,
that the warr ought to be made in other places and not in this
country. I beg of you to make use of this occasion, which I take to
be the hand of God, that the auxillerie troups, which in all aidges
used to be against batailles, are now desirous to expose themselves
for the good of the common cause'. Krijgen, zo vervolgt hij, de
andere generaals hun zin, dan eindigt de veldtocht 'most shamfully'
Marlborough geloofde niet eens dat de vijand een aanval zou
afwachten; hij wilde de kans grijpen, nu het moreel overwicht aan
onze zijde was. Hij eindigt zijn brief dan ook met: 'For God sake
take a vigorous resolution, for the enemy is frightened and wee shall
beat them where ever wee see them'.
De 27e resolveerden de Staten op de brieven van de gedeputeer
den en van Marlborough. Allereerst inzake de conjunctie. Zij
gaven te kennen, dat de conjunctie in 's lands belang was; dat
Slangenburg in het gecombineerde leger bevel behoorde te voeren
(over de infanterie) in de eerste Noyelles in de tweede linie;
met inachtneming van deze richtlijnen mochten de gedeputeerden
het 'different' verder beslissen. Inzake de cardinale vraag van het
forceren der linies verklaarden de Staten zich onvermogend, vanuit
Den Haag de operatiën te besturen. Hun gevoelen was echter dat
het forceren der linies en het 'pousseren' van de vijand van meer
nut zou zijn dan het innemen van Limburg of andere secundaire
ondernemingen. Zij lieten de beslissing in deze aan de gedeputeerden
en Marlborough, na ingewonnen advies van de generaals, die de
gedeputeerden zoveel doenlijk moesten trachten te 'conciliëren'.
De verantwoording bleef dus rusten op de schouders der gedepu
teerden. Nogmaals vroegen zij de 'sentimenten' van Marlborough
en de generaals, doch beide partijen bleven bij hun mening, zo
mogelijk nog vaster dan tevoren. Alleen verklaarden de Hollandse
338