allerminst een bewonderaar van de Engelse veldheer. Hij betwijfelt
echter, evenals de Vault, dat Marlborough de aanval ernstig gewild
heeft; hij verdenkt hem van bravour tegenover de buitenwereld.
Dat hij hem ditmaal verkeerd beoordeelt, blijkt, naar wij menen,
uit de boven aangehaalde stukken wel overtuigend.
Of de aanval geslaagd zou zijn, blijft een open vraag. Volgens van
Rechteren, een der gedeputeerden, stelde de ene partij hem te
zwaar, de andere te licht voor. Volgens hem zou men er zeker toe
zijn overgegaan, indien voldoende zwaar geschut aanwezig was ge
weest, en indien men van Coehoorn bericht gehad had omtrent
het Franse detachement naar Vlaanderen. Dit laatste moet slaan op
het detachement dat de 16e was vertrokken onder Labadie, die ech
ter kortelings was teruggekeerd en de ^e bij Heylissem stond.
Rechteren vergelijkt het leger met een huis, dat wel gemeubeld is,
'maer waerin alles niet op syn behoorlicke plaets en staet'
Natuurlijk liet het gebeurde een wederzijdse stemming van bitter
heid en geprikkeldheid achter. Voor Slangenburg kwam er nog
een extra reden bijhij wrokte nog over de laatste beslissing inzake
de conjunctie. In plaats van zich bij het onvermijdelijke neer te leg
gen bleef hij tegenpruttelen en speelde 'al meer de gedisconten-
teerde', hetgeen Hop zelfs voor een keer uit de officiële plooi
brengt en hem, in een missive aan Heinsius, de uitroep ontlokt:
'T is onbeschryflyck hoe ongemacklyck die man is'.
Het somberste tafereel van de toestand der hogere leiding is wel
de beschrijving van Joost van Keppel in een brief aan Heinsius van
27 Augustus. Joost van Keppel, alias Albemarle, was, naar men
zich herinnert, kolonel-generaal der Zwitsers in de linkervleugel
van het grote leger. Hij behoort tot degenen, die het nut van het
forceren der linies niet inzien. Hij erkent, dat Marlborough vol
ijver is voor de goede zaak, doch hij wordt z.i. verkeerd geadviseerd
en kent het land niet. De Engelsen en de vreemde generaals juichen
alles toe wat hij doet; de eersten uit onkunde, de laatsten uit onver
schilligheid. Daarbij maakt men de Engelsen wijs, dat de Hollandse
generaals niet willen vechten en de oorlog trachten te rekken. Alles
gaat even pitoyable'. De gedeputeerden te velde bemoeien zich met
dingen, waarvan zij geen verstand hebben en bedisselen zaken met
lager geplaatsten (Keppel zegt zelfsmet soldaten en ruiters) met
voorbijgaan van de generaals. Het sterkste is echter wat hij omtrent
de gezondheidstoestand der generaals meedeelt. De aanwezige gene
raals 'van den Staat' zijn: Ouwerkerk, Noyelles, Dopf, Dompré,
343
Van Rechteren aan Heinsius, 13 Augustus, 11 September (Heins. arch. 867).