Men onderscheidde een schriftelijke en een 'levende' sauvegarde
in het laatste geval werd een soldaat, meestal een ruiter, ingekwar
tierd op kosten van de geïnteresseerde, welke soldaat dan tevens
garant was voor de veiligheid. Bijzonderheden omtrent een en ander
vindt men in het rapport, dat de Raad van State op het einde des
jaars indiende, en waarin de volgende voorstellen tot verbetering
waren vervat
Voor een vaste sauvegarde zou betaald worden een pistool per
dag voor de generaal en een ecu (daalder) voor de ruiter, behalve
diens voeding en fourage. Geen sauvegardes mochten worden ge
geven op het grondgebied van de Republiek, tenzij op eigen ver
zoek. Zij mochten alleen door de opperbevelhebber verleend wor
den. Niemand mocht gedwongen worden, een sauvegarde aan te
nemen. In een dorp gelegen kloosters en kastelen zouden in de
sauvegarde van het dorp begrepen zijn. Geen sauvegardes mochten
worden verleend tot afkoop van het fourageren van veldgewassen,
wat volgens het gewone krijgsgebruik plaatsvindt. Een schriftelijke
sauvegarde moest tenminste voor een maand verleend en voor de
gehele periode voldaan worden, op de voet zoals per dag betaald
werd voor een levende sauvegarde. Voor een schriftelijke sauve
garde mocht aan de secretaris van de generaal niet meer dan een
rijksdaalder worden betaald. Deze acht punten zouden ter goed
keuring aan Marlborough worden voorgelegd; de gedeputeerden
te velde zouden toezicht houden op de naleving, terwijl de president
van de krijgsraad en de fiscaal der generaliteit opdracht zouden ont
vangen, met gestrengheid tegen misbruiken op te treden 1).
Tot de zaken, welke niet op bevredigende wijze waren geregeld,
behoorde ook het 'ceremonieel'. Arnold van Keppel, of, zoals
hij steeds in de stukken genoemd wordt, de graaf van Albemarle,
had in zijn functie van kolonel-generaal der Zwitsers een wacht bij
zijn kwartier doen betrekken onder een kapitein, een luitenant en
een vaandrig. Slangenburg, van oordeel dat hij hierop tenminste
evenveel aanspraak kon maken, volgde dit voorbeeld. Volgens de
gedeputeerden had geen van beiden recht op een dergelijk eerbewijs.
Zij vroegen de beslissing van de Staten-Generaal, 'moetende in
't generael er bij voegen, dat hier en daer al vrij wat verval bespeurt
word omtrent het ceremonieel en het respect alvorens aen het re-
presentatijf van den Staat (d.w.z. de gedeputeerden) bewezen'. De
beslissing der Staten was, gelijk zo vaak, in werkelijkheid geen be
slissing. Zij schreven n.l. bij hun resolutie van i September voor,
349
Lamberty II-499