trouwelijk, schrijven aan Heinsius van 18 Maart uit Londen. Hij
betoogt hierin, dat het vroegtijdig zenden van een leger naar de
Moezel absoluut nodig is om het Rijk te redden. Verder stelt hij voor,
Coehoorn (hij kon niet weten dat die de vorige dag was overleden)
te raadplegen over het beleg van Thionville dat, naar hij meedeelt,
ook door Eugenius van Savoye noodzakelijk werd geacht x).
Aanstonds na zijn aankomst in Den Haag trad de hertog in bespre
king met Heinsius en andere regeringsleden. Behalve de noodzake
lijkheid van hulp aan de keizer, waarover geen verschil van mening
bestond, kwam hierbij vooral de zorgvolle financiële toestand der
Republiek op het tapijt. Behalve de geweldige prestatie van een leger
van 110 tot 120 ooo man beroepspersoneel (waarbij, in tegenstelling
tot Engeland, nog de kosten voor eigen en veroverde vestingen als
mede voor belegeringsgeschut met toebehoren kwamen), subsidies
aan de Schwabische Kreits, aan de hertog van Savoye, aan de prins
van Baden, aan de hertog van Wurtemberg wegens het overnemen
van troepen, een lening van 2^0 000 daalders aan de keizer, had de
Republiek nog de kosten voor de vloot en voor de expeditie naar
Portugal te bestrijden, en moesten leningen gesloten of althans ge
garandeerd worden ten behoeve van de niet betalende gewesten, als
Stad en Lande en Gelderland2). In laatstgenoemde provincie streden
twee zich als wettige regering beschouwende groepen om de macht
en verkeerde het geldelijk beheer in staat van schorsingde overige
gewesten, Holland uitgezonderd, voldeden aan hun verplichtingen
met de gebruikelijke, alle urgentie tartende, laksheid en vertraging.
De tot het uiterste opgevoerde belastingen herinnerden er op pijn
lijke wijze aan, dat het optreden als kampioen voor de vrijheid van
Europa voor een zo klein land als het onze een weliswaar eervolle,
maar kostbare taak was. Ook met leningen kon men niet onbeperkt
doorgaan: de kosten van rente en aflossing drukten natuurlijk op de
begroting en aan het krediet, zelfs van de zo rijke Republiek, kwam
eenmaal een einde. Wel vond de overzeese handel, de grondpijler
onzer nationale economie, in hoofdzaak ongestoord voortgang, doch
dit nam niet weg, dat wij in het afgelopen jaar in de Noordzee grote
schade hadden geleden, met name doordat gelijk wij reeds zagen
een Frans eskader de gehele Noordhollandse haringvloot, 160 buizen
tellende, had vernield. De verzwakking van de oorlogsvloot, nog
verergerd door het zenden van een eskader naar de Middellandse
Zee, was oorzaak dat onze zeemacht nauwelijks in staat was, de
403
Marlborough aan Heinsius, Londen 18 Maart (Van 't Hoff nr i6^).
2) Marlborough aan Hedges, i, 12 Februari 1704; id. aan Almelo, 9 Februari (Murray I-226, 231,
23s). Lamberty III-67.