en Luik, dat in de stukken steeds als 'het kamp van Loen' voor komt. De sterkte was aanvankelijk omstreeks 33 bataljons en 70 eskadrons; vanaf x Mei, zo was bepaald, zou het gros der troepen zich er bij aansluiten. Aan de Moezel had voorlopig nog geen samen trekking van troepen plaatswij zagen echter, dat Slangenburg de 26e April zijn instructie ontving om aldaar, althans 'bij provisie', te commanderen. Volgens de bedoeling der Staten zou Marl borough het commando in de Zuidelijke Nederlanden voeren; hier immers was naar hun mening nog steeds het hoofdoperatie- toneel gelegen. Het waren echter geheel andere plannen, waarmee de Britse veldheer omging, zoals weldra zou blijken. Het is niet bekend, wanneer en onder welke invloed bij Marl borough het plan om, in plaats van aan de Moezel te opereren, aan het hoofd van een sterk leger naar de Donau te trekken, gerijpt is en vaste vorm heeft aangenomen. Wel is zeker, dat Wratislaw in Engeland niet ophield, met de meeste aandrang de noodzakelijk heid van een krachtige hulp aan de keizer te betogen; op welke wijze hij zich de hulpverlening voorstelde blijkt echter niet. Ook in Marlborough's brieven aan Heinsius wordt niet over een Donauveldtocht gesproken. De 18e Maart schrijft hij nog aan de raadpensionaris dat het vroegtijdig zenden van een leger naar de Moezel absoluut noodzakelijk is om het Rijk te redden; de 4e April, dat men in Engeland van oordeel is, dat het tot rede brengen van de keurvorst van Beieren ten hoogste ui-gent is, doch ook dit laatste laat nog ruimte voor allerlei oplossingen x). In het memorandum, dat de prins van Baden de 12e April aan de keizer zond, en met welks inhoud deze zich kon verenigen, wordt van een mars naar de Donau evenmin gewag gemaakt; wel van ooidog voeren aan de Moezel en eventueel een beleg van Landau. Natuurlijk is Marlborough na zijn aankomst in Den Haag zon der verwijl in overleg getreden met de Nederlandse staats- en leger hoofden aangaande het krijgsplan. Omtrent het vetdoop dier bespre kingen tasten wij grotendeels in het duister, doch het is duidelijk, dat voor zijn optreden buiten de Zuidelijke Nederlanden de tegen stand der Staten moest worden overwonnen, en evenzo voor het zenden van sterke Staatse strijdkrachten naar Duitsland. Hier bevon den zich reeds 40 bataljons en evenveel eskadrons in Nederlands- Engelse dienst, en waarschijnlijk vonden de Nederlandse regenten dit voldoende. Althans voor zover zij niet in Marlborough's en Wratislaw's plannen waren ingewijd en er mee accoord gingen, 4i£ Marlborough aan Heinsius, Londen 4 April 1704 (V. 't Hoff nr 168).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 443