liggende garnizoenen. De berichten uit Zuid-Duitsland bleven zor gelijk. Vooral was van belang dat Tallard half Mei, na een meester lijke tocht door het Zwarte Woud, aan Marsin, die als opvolger van Villars dit jaar de Fransen in de Donaulanden commandeerde, een versterking van een 12 000 man en daarenboven een groot convooi met buskruit, geweren, kleding en andere krijgsbehoeften had toe gevoerd, waarna hij met de rest van zijn leger naar Straatsburg was teruggekeerd. Te Coblenz bezichtigde Marlborough als gast van de aartsbisschop van Trier het beroemde Ehrenbreitstein, en ver zocht hij de landgraaf van FIessen-Kassel, de artillerie, welke deze op zich had genomen, te verschaffen, de Rijn op naar Mannheim te zenden. Voorts had hij contact met Almelo, die, zoals wij weten, als zaakgelastigde van de Staten en gezant bij verschillende Duitse hoven dienst deed. Met deze besprak Marlborough het gereed maken van een aantal transportschepen op de Rijn, hetgeen ten doel had, de Staatse troepen desgewenst met bekwame spoed naar het vaderland terug te brengen. Almelo beloofde, hiervoor te zullen zorgen. Zulks geschiedde op verlangen van FIeinsius. In geval toch van een eventuele tegenslag op de Zuidelijke frontieren, of ook van een onverwachte terugkeer van Franse strijdkrachten naar het Noor delijk oorlogstoneel zou in de Republiek wel eens een storm kunnen opsteken tegen de regeerders, die zo roekeloos met de 'militie' van de staat omgingen, en een maatregel als de juist genoemde scheen dan ook niet overbodig. Van Coblenz begaf Almelo zich de 31e naar Frankfort, een belangrijke etappenplaats op de marsweg De 26e werd bij Coblenz de Rijn gepasseerd; de 28e de Main bij Castheim. Van hier werden verzoeken gericht tot een reeks naburi ge regeringen om op de marsweg levensmiddelen, fourage, karren en paarden gereed te houden 2). De 3e Juni gaat Marlborough met de cavalerie bij Ladenburg, tussen Mannheim en Fleidelberg, over de Neckar, en houdt hier drie dagen halt, teneinde de infanterie en artillerie in te wachten, die nog een viertal marsdagen achter waren. Voorts had dit opont houd het voordeel, dat de Fransen nog enige dagen langer in on zekerheid bleven aangaande de verdere operatiën. Zolang het leger nog te Ladenburg stond, bleef toch de mogelijkheid bestaan, dat het naar de Bovenrijn zou trekken, en van daaruit aanvallend te werk gaan. De Franse maarschalken werden nog in die mening versterkt, X) De opmars wordt uitvoerig beschreven in het eerste deel van Winston Churchill, Hs. ij: 'March to the Danube'. Verdere bijzonderheden v.n. in de brieven en bulletins bij Murray, Dl I. Over Almelo: aid. p. 269, 284, 287. 2) Murray 285", 289. 422

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 450