borough met zijn ruiterij - de infanterie en het geschut waren
nog steeds enige dagen achter de mars voort. De 14e bereikte hij
Ebersbach; de 16e Grosz Sussen, aan de voet van de Schwabische
Jura. Hier sloten eindelijk de troepen van Bülow en van de erf
prins van Hessen, onder wiens bevelen ook die van Hompesch
stonden, zich bij het leger aan. De infanterie en artillerie der hoofd
macht waren toen nog bij Blockingen, vijf dagmarsen terug. Wat de
artillerie en treinen aangaat, behoeft dit, wanneer wij bedenken dat
in normaal, vlak terrein een mars van x km per dag een gemiddelde
prestatie was, geen verwondering te baren; in de Duitse middelge
bergten met haar kronkelige wegen, en tal van grote en kleine
rivieren kon men moeilijk anders verwachten. De infanterie schijnt
in hoofdzaak met de artillerie gelijke tred te hebben gehouden, het
zij uit veiligheidsoverwegingen, hetzij om bij allerlei moeilijke pun
ten hulp te verlenen. Daar men alvorens met de krijgsverrichtingen
te kunnen beginnen, toch de aankomst der zusterwapens zou moeten
afwachten, legde ook de ruiterij slechts kleine dagmarsen afge
middeld niet meer dan een tiental km. De voortdurende regen ver
minderde nog de marssnelheid.
In het kamp te Grosz Sussen vertoefde Marlborough tot de 2 ie
om de nakomende afdelingen in te wachten. Op de Denen viel voor
lopig niet te rekenen; de cavalerie, onder de hertog van Würtem-
berg-Oels, was de 13e nog bij Dierdorf, een 20 km Noordelijk van
Coblenz. Zij kreeg order om, zonder overmatige vermoeienis, de
tocht zo snel doenlijk voort te zetten over Frankfort, Hall in Schwa-
ben en Elwangen. De Deense infanterie bestemde Marlborough
voor het leger van prins Eugenius aan de Rijn, waar zij eerder nut
zou kunnen afwerpen dan aan de Donau. Wel schreef hij de 19e aan
de Staten-Generaal, dat hij, nu de Pruisen op weg naar de Rijn
waren, van plan was veranderd en genoemde infanterie order had
gegeven, naar de Donau te marcheren, doch de 22e geeft hij de
Staten kennis, dat hij, op 'instances pressantes' van Eugenius, haar
naar de Rijn heeft doen gaan.
Die dag arriveerde het leger te Launsheim, 1 km ten Noorden
van Ulm. Hier bevond zich het kamp van de prins van Baden, zo
dat het eerste doel van de grootse, voor die tijd geheel uitzonderlijke
expeditie was bereikt. Terecht wordt de tocht algemeen als een
meesterstuk van strategie en diplomatie beschouwd x).
Bulletins en brieven bij Murray, 322 vlg. Over de moeilijkheden, waarmee de mars naar de Donau
gepaard ging, leze men nog de brief van de kwartiermeester-generaal d'Ivoy aan Heinsius uit Cassel
van 3 Juni (Arch. Heins. 920). Opmerking verdient dat blijkens het P.S. de schrijver eerst op die dag
vermoeden kreeg, dat de mars 'pourroit bien tourner du costé de la Baviere'.
427