men zou verwachten. Het opperbevel toch omvatte het houden van
rapport, het uitgeven der dagelijkse bevelen en van het woord, het
presidium in een eventueel te houden krijgsraad, doch geenszins de
onbeperkte beschikking over het leger van de andere veldheer. In
werkelijkheid werden alle beslissingen van enig aanbelang, die de
beide legers betroffen, in onderling overleg genomen, waarbij het
geheel van de persoonlijkheid afhing, wie der beide veldheren zijn
opvattingen wist te doen zegevieren. Dat dit in dit geval de Britse
kapitein-generaal zou zijn, was niet twijfelachtig, en werd door de
uitkomst bewezen. Opmerkelijk is vooral de grote mate van tact,
welke Marlborough bij dit alles aan de dag legde, en zijn diplo
matieke behendigheid in de omgang met mensen, in casu met de
markgraaf. Wratislaw die als 'Dritte im Bunde' fungeerde, geeft in
zijn brieven aan de keizer uitvoerig verslag van hetgeen zich in deze
tijd in het hoofdkwartier afspeelde. Marlborough en hij wisten
niet recht, wat van de markgraaf te denken. Zonder bepaald bewijs
van zijn verkeerde bedoelingen te bezitten, sloegen zij toch zijn
handelingen, voorstellen en uitlatingen met grote achterdocht gade.
In de omgang met zijn medeveldheer wist Marlborough dit wan
trouwen zo handig te verbergen, dat bij niet direct ingewijden de
mening kon post vatten, dat tussen beide de meest royale, zelfs
hartelijke samenwerking bestond. De brieven van Hompesch, die
blijkbaar de opdracht van Heinsius had ontvangen, deze geregeld op
de hoogte te houden van hetgeen er voorviel, doen het voorkomen
alsof men de samenwerking eenvoudig niet beter kon wensen.
Natuurlijk kwamen af en toe meningsverschillen voor, doch deze
werden in een geest van wederzijdse inschikkelijkheid, begrip en
waardering voor eikaars meningen opgelost. Blijkbaar heeft dus
Hompesch de werkelijke verhouding niet geheel doorgrond. Wat
echter overtuigend uit zijn brieven naar voren treedt, is, dat met de
prins van Baden hij mocht dan gewantrouwd worden (hetgeen hem
zelf geenszins onbekend was) zeer wel viel samen te werkendat van
bepaalde tegenwerking van zijn zijde geen sprake was, evenmin als
van eigenlijke conflicten tussen de beide legerhoofden. Het schijnt
van belang, dit vast te stellen, omdat de meningsverschillen, die zich
binnenskamers ongetwijfeld voordeden, de voorstelling hebben doen
ontstaan van een slechte verhouding, zelfs van een ondragelijke
spanning, die in het hoofdkwartier zou hebben geheerst, wat tot
een onjuiste beoordeling van latere gebeurtenissen heeft geleid1).
x) Voor de gebeurtenissen en besprekingen in het hoofdkwartier zijn vooral van belang de brieven
van Wratislaw aan de Keizer uit Grosz-Heppach 14 Juni en Giengen 29 Juni, in 'Feldzüge' resp. 825
en 829.
430