winning op de Schellenberg bestond er gegronde hoop, dat Maxi-
miliaan tot een redelijke schikking bereid zou worden gevonden.
De leidende personen bij de onderhandelingen waren aan de zijde
der Grote Alliantie Wratislaw namens de keizer, Marlborough
namens de zeemogendheden en baron Berlepsch als gevolmachtigde
van de koning van Pruisen. Deze laatste trad enigszins als bemidde
laar op, om redenen welke reeds eerder ter sprake kwamen. De
keurvorst onderhandelde door middel van zijn secretaris Reichard.
Wratislaw wantrouwde hem van de aanvang af; Marlborough
schijnt, meer dan de Oostenrijkse minister, hoop op een minnelijke
schikking gekoesterd te hebben, en was in ieder geval van mening,
dat men de kans hierop niet mocht verwaarlozen. Omstreeks de ioe
werden hij en Wratislaw het eens over een aantal voorwaarden,
waarop de keurvorst zich zou verplichten, toe te treden tot de
Grote Alliantie, i 2 ooo man van zijn troepen ter beschikking van de
bondgenoten te stellen, en de veroverde steden te ontruimen. Als
tegenprestatie zou hij enige uitbreiding van grondgebied erlangen,
terwijl goede vooruitzichten werden geopend tot het verkrijgen van
de koningstitel, en het herstel van zijn broeder, Jozef Clemens van
Keulen, in de staten waaruit hij door de geallieerde wapenen was
verdreven. In zake de beide laatstgenoemde punten zou de koning
van Pruisen bemiddelen, waarbij echter de steun van de Britse
regering werd toegezegd.
De 13e verklaarde Reichard, dat zijn meester in beginsel bereid
was, de voorstellen aan te nemen. De volgende dag zou deze een
samenkomst met Wratislaw hebben, terwijl de vijandelijkheden
voor Rain alvast werden geschorst.
Wratislaw liet zich op de afgesproken plaats te Fürstenfeld
vinden; de keurvorst verscheen echter niet, en de minister keerde
huiswaarts met het onbehagelijk gevoel van beetgenomen te zijn.
De dag te voren namelijk had Maximiliaan een brief van Tallard
ontvangen, waarin deze zijn nadering met een hulpleger door het
Zwarte Woud aankondigde. Hij vond hierin aanleiding, in plaats van
het ontworpen tractaat te tekenen, te doen weten, dat het, bij de
komst van een Frans leger van 35; 000 man, niet in zijn macht stond,
en ook zijn eer niet toeliet, de Franse zijde te verlaten.
Dat ondanks dit alles de onderhandelingen nog niet geheel wer
den gestaakt, is wel een teken dat de geallieerden de strategische
toestand niet onverdeeld gunstig beoordeelden. De 13e had prins
Eugenius Marlborough door de Paltsische generaal von Vehlen
doen weten, dat Tallard en Villeroy met een legermacht, die
gezamenlijk op 4^ 000 man werd geschat, bij Straatsburg de Rijn
444