De bisschop wenste, alvorens zich verder te verklaren, te weten hoe in de a.s. oorlog de Rijn zou worden verdedigd en verlangde, dat de bezette steden reeds aanstonds 'in den beginne' veroverd zouden worden. De Staten konden voorlopig weinig anders doen dan de bisschop zoveel doenlijk gerust stellen en moed inspreken 1). Het gevaar bestond uiteraard, dat ook andere vorsten aan de consternatie zouden meedoen en hun eisen overeenkomstig verzwaren. Koning Frederik i van Pruisen, wiens Kleefse en Markse landen thans in een gevaarlijke zone waren komen te liggen, verlangde, bij monde van zijn generaal baron von Heiden, in de eerste plaats beveiliging van het land van Kleef. Het ging echter bezwaarlijk aan, enige toezegging te doen zolang niets omtrent het toekomstige oorlogstoneel bekend was 2). Met Hessen-Kassel waren moeilijkheden uit de weg te ruimen over de bezetting van opengevallen officiersplaatsen in de overge nomen regimenten. De landgraaf wenste deze aan zich te houden en stelde zulks als voorwaarde voor de afzending der troepen. Ten slotte werd overeengekomen dat de landgraaf de betreffende plaat sen zou bezetten, doch kennis geven aan de Raad van State en de commandant der Engelse troepen in de Nederlanden, en voor de benoeming rekening houden met de recommandatie van de Engelse koningin en de Staten-Generaal 3). In de kwestie van Rheinfels (a.d. Rijn tegenover St Goar), waarop zowel de keizer als de landgraaf van Hessen-Kassel aanspraak maak ten, beloofden de Staten, aan het Weense hof te zullen bemiddelen en te zullen aandringen op vervanging van het keizerlijk garnizoen door troepen van Hessen-Kassel 4). Denemarken had hevige en helaas zeer gegronde klachten over de wanbetaling der Deense troepen die, grotendeels in het onge zonde Zeeuwsch-Vlaanderen gelegerd, het toch reeds kwaad te ver antwoorden hadden. Ook protesteerden de Deense generaals dat zij bij het geven van orders aan de Deense troepen werden voorbij gegaan 5). Te midden van al deze beslommeringen stonden de krijgstoe rustingen niet stil. De rechtstreekse bemoeiingen hiermee waren voornamelijk het domein van de Raad van State, onder voorzitter schap van de bekwame Simon van Slingelandt. Onder het opper gezag der Staten-Generaal verrichtte de Raad al het administratieve 1) Seer. Res. St.Gl 6 Januari 1702. 2) Heinsius-Archief 256: Copie v.e. brief van Dopf 18 Januari 1702. 3) Seer. Res. St.Gl 10 April 1702. 4) ld., o.a. 16 Januari, 10 April 1702. 5) ld. 11 Maart 1702. 27

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 49