DE VELDTOCHT VAN 1704
IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN
Had de oorlog aan de Donau het beeld te zien gegeven van een
veldtocht in grote stijl, met tal van spannende momenten en als
dramatisch hoogtepunt de bloedige ontknoping in de velden van
Hochstadt, wat zich in dezelfde tijd in de Spaanse Nederlanden ont
rolde, is weinig geschikt om de krijgshistoricus veel bewondering
in te boezemen. De oorzaak hiervan is zeker niet te zoeken in het
moreel of gehalte van het leger. Veeleer is de verklaring hierin ge
legen, dat van de aanvang af bij beide partijen de wetenschap be
stond, dat de beslissing elders zou vallen, dat de voornaamste strijd
krachten in het Zuiden optraden, en dat men hierop de geheel ver
keerde mening grondde, dat hetgeen op het eigen operatietoneel
werd verricht, slechts bijzaak was, en derhalve geen belangrijke
offers of risico's nodig maakte. Aan weerskanten stelde men zich
slechts ten doel, te beletten dat de tegenpartij voordelen behaalde
en vooral, dat hij detachementen afzond naar de elders opererende
legers. Deze beperkte doelstelling moest, om met Clausewitz te
spreken, van zelf leiden tot een beperkte intensiteit van oorlog
voering, en onbetekenende resultaten.
Even als in de vorige veldtocht, was Villeroy wederom aan
gewezen tot het opperbevel in de Zuidelijke Nederlanden. Bouf-
flers had dit jaar geen functie, waarschijnlijk werd hem de schuld
gegeven van het bij Ekeren behaalde geringe succes. Aan Franse
zijde werd reeds van de aanvang af ingezien, gelijk ook de geruchten
liepen, dat de geallieerden een sterk korps naar Duitsland zouden
zenden. Men wist echter niet beter, of dit zou voor de Moezel be
stemd zijn, en ook was het onzeker, of Marlborough aldaar per
soonlijk het commando zou voeren, dan wel in de Nederlanden zou
blijven. In het laatste geval wilde Villeroy een korps onder d'Ale-
gre naar de Moezel detacheren, in het eerste zelf daarheen gaan.
Waar Marlborough optrad, kon men toch het zwaartepunt der
operaties verwachten. Bedmar zou in dat geval het opperbevel
in de Nederlanden op zich nemen.
Toen nu de geallieerden sinds 23 April een kamp betrokken tus
sen Maastricht en Visé in de stukken het kamp van Loen genoemd-
aanvankelijk nog met zwakke krachten, leidde Villeroy uit het feit,
HOOFDSTUK VIII
(Schetsen 10 en 11)
480