commiteerde van de Raad van State, n.l. Adriaan van Borselen
van de Hooge, heer van Geldermalsen. Hij heeft in de gehele
veldtocht een zeer belangrijke rol gespeeld, ook nadat, hetgeen eerst
half Augustus geschiedde, een drietal gedeputeerden te velde aan
hem was toegevoegd, n.l. de heren van Randwijk, van Rossem
tot Hardenbroek en van Rechteren, resp. vertegenwoordigers
uit Gelderland, Utrecht en Overijssel.
Een zaak welke onmiddellijke voorziening vereiste was de keus
van een opperbevelhebber. De 14-jarige Johan Willem Friso kon
voor een hoge militaire functie voorlopig nog niet in aanmerking
komen. De moeilijkheid was, dat wel veel generaals met rijke oor
logservaring in het leger werden aangetroffen, waaronder verschei
dene wie het niet aan bekwaamheid ontbrak, doch geen wiens
aanzien en gezag ook maar in de verte met het prestige van de
koning-stadhouder waren te vergelijken. Voor de krijgsmacht was
diens overlijden - en vooral in dit tijdsgewricht - dan ook een ware
ramp. Niet voor niets heerste er algemene rouw. De hoogste in
rang van de toenmalige generaals was de 67-jarige veldmaarschalk
Walrad, prins vanNASSAU-SAARBRÜCK-UsiNGEN, die dan ook reeds
de 24e Maart 'bij provisie en tot nader ordre van haar Hoog Mo-
genden' geautoriseerd werd tot het commando over 'alle militie in
dienst van den Staat zijnde' 1).
De prins van Nassau was geen beroemd, doch ook geen onbe
kwaam veldheer. Aan krijgservaring ontbrak het hem in geen geval.
Volgens de Europische Mercurius was hij toen hij in October van
dit jaar overleed, 8 jaar in keizerlijke, 6 in Franse en 38 in Neder
landse dienst geweest. In alle geval was hij reeds in 1672 luit.-
generaal der cavalerie in de Republiek. Sedert die tijd had hij aan
de meeste veldtochten deelgenomen, o.a. bij Seneffe en Fleurus
gestreden en bij afwezigheid van Willem iii als waarnemend opper
bevelhebber in de Zuidelijke Nederlanden dienst gedaan. Door de
loop der omstandigheden heeft hij in zijn laatste campagne alleen
belegeringskorpsen gecommandeerdwij krijgen dus geen indruk
van zijn bekwaamheid aan het hoofd van een mobiele strijdmacht.
Wel oefende hij veel critiek op de leiding van het veldleger, welke
critiek voornamelijk tegen zijn collega de graaf van Athlone ge
richt was en waarvan men de gegrondheid moeilijk kan ontkennen.
Het was goed gezien van de Staten, spoedig na de dood van de
koning werk te maken van het opperbevel. Een van de candidaten
voor de waardigheid was n.l. prins George van Denemarken,
31
Seer. Res. St.Gl 24 Maart 1702.