oom van koning Frederik iv, en, hetgeen meer gewicht in de
schaal legde, prins-gemaal van de Engelse koningin. Zonder dit
laatste zouden zijn kansen nihil geweest zijn, want de prins bezat
geenszins de voor de zo belangrijke functie vereiste bekwaamheden.
Ondanks herhaald aandringen van de Deense gezant wist Heinsius
de zaak op de lange baan te schuiven. Eershalve benoemde koningin
Anna haar gemaal tot opperbevelhebber van alle land- en zeestrijd
krachten van het Britse koninkrijk. Marlborough werd herhaalde
lijk door het Deense hof aangezocht, 's prinsen belangen bij de
Staten voor te staan, en hij kon zich om voor de hand liggende
redenen bezwaarlijk aan deze plicht onttrekken. De Deense gezant,
graaf Plessen, verdacht hem er echter van, dat hij de zaak niet met
de gewenste aandrang bepleitte en had hierin waarschijnlijk geen
ongelijk. Nog in September van dit jaar was deze zaak aan de orde.
In een brief aan de raadpensionaris beklaagt Marlborough zich en
noemt hij de hele zaak een intrigue om hem te benadelen, ten koste
van de 'common cause'hij vertrouwt echter op de wijsheid der
koningin. Hij verzocht Heinsius, met Plessen, die toen in Den
Haag was, over des prinsen 'busyness' te spreken: 'I desire you will
lett him see the difficulty of itt, as well as my great desire of having
it brought to perfection'. Deze laatste betuiging zal Heinsius wel
op haar juiste waarde geschat hebben. In alle geval is van de benoe
ming niets gekomen, tot geluk van de 'common cause', van het
geallieerde leger en wellicht ook van de prins zelf1).
Bij de reeds genoemde resolutie van 24 Maart werd tevens aan
de generaals gelast, hun 'employ' te velde waar te nemen en de
prins van Nassau te gehoorzamen. De provincies werd verzocht,
de patenten van de veldmaarschalk door de troepen te doen op
volgen. Een commissie van drie leden, n.l. de heren Lintelo, van
Slingelandt en van Geldermalsen werd bij de veldmaarschalk
gedeputeerd om met hem de nodige maatregelen te beramen voor
het eerstdaags te velde gaan van het leger. Onder hem zou de luit.-
generaal Menno van Coehoorn in Vlaanderen commanderen en
de graaf van Athlone (Godard van Reede-Ginkel), generaal van
de ruiterij, over het leger dat bij Rozendaal werd samengetrokken.
Lord Cutts, die de Engelse troepen in de Republiek commandeerde,
had reeds verklaard, de bevelen van de veldmaarschalk te zullen
opvolgen. Voorlopig was dus de goede gang van zaken verzekerd.
In Engeland was voortaan Marlborough de hoofdpersoon,
vooral met de steun welke de vertrouwenspositie van zijn schran-
2) ld., 10, ïg April 1702 Marlborough aan Heinsius, Everbeek 21 Augustus; id. Asch g September
1702 (V. 't Hoff nr 47, resp. gl).
32