Dat Marlborough het opperbevel aan de Moezel zou voeren,
stond van de aanvang af vast. Begrijpelijk dus, dat de hertog aldaar
het leeuwendeel der Nederlands-Britse strijdkrachten wilde ver
zamelen. Heinsius was ten volle voor een krachtige oorlogvoering
gestemd. In een brief aan Marlborough van 20 Januari dringt hij
er op aan, vroegtijdig te velde te komen, en te zorgen, dat wij
'overal' superieur zijnde bedoeling isook in de Zuidelijke Neder
landen, die hij niet, ten voordele van het Moezeloffensief, op het
tweede plan wil laten, waartoe Marlborough overhelde. Voorts
drong hij met klem aan op het steeds nodige 'animeren' van de
Duitse bondgenoten
Dit laatste was inderdaad geen overtollige bezigheid. Voor het
welslagen van de operaties aan de Moezel was nauwe samenwerking
met de prins van Baden van het hoogste belang. Waarschijnlijk
waren dienaangaande reeds afspraken gemaakt tijdens het beleg van
Landau, toen behalve Marlborough en de prins van Baden, ook
de Rooms-koning Jozef en Eugenius van Savoye aldaar aanwezig
waren. Het leger aan de Bovenrijn zou een 30 a 40 000 man be
dragen. Een belangrijk aandeel hierin zou voor rekening komen van
de Frankische en Schwabische kreitsen. Maar de eerstgenoemde
achtte zich verongelijkt, daar zij voor hare opofferingen in de jongste
veldtocht niet de beloning had ontvangen welke zij, ten koste van
het overwonnen Beieren, verlangde; de Schwabische kreits ver
klaarde zich onvermogend, haar contingent op te brengen wegens
de in de oorlog opgelopen schade. Beiden wendden zich met klach
ten en eisen tot de Staten-Generaal. Almelo, die nog steeds met de
functie van zaakwaarnemer der Republiek bij de Duitse hoven was
belast, kreeg opdracht, de kwesties in der minne te regelen.
Een van de redenen, waarom de kreitsen zich bezwaard gevoelden,
was ook, dat zij belast waren met het onderhoud van een £000 krijgs
gevangenen. Zij waren wel verplicht, hen de kost te geven, omdat
de Franse regering zich eenvoudig niets van de zaak aantrok.
Gelukkiger dan deze krijgslieden waren de Nederlanders en En
gelsen, die in het afgelopen jaar in Portugal in gevangenschap waren
geraakt. Over hen werd in het voorjaar een verdrag gesloten, waarbij
zij tegen een gelijk aantal Fransen werden uitgewisseld. De onder
handelingen hierover waren van geallieerde zijde geleid door de
kolonel Cronström, adjudant van Ouwerkerk, dezelfde, die in
November van het vorig jaar de uitwisseling bij Borgloon in kannen
en kruiken had gebracht 2).
£4*
Heinsius aan Marlborough, 20 Januari 170(v. 't Hoff nr igg).
2) Lamberty III-447, 448.