Aanstonds werd een begin gemaakt met het aanleggen van maga
zijnen, voornamelijk aan de Moezel; in Metz en Thionville werd
artillerie en allerlei ander krijgsmaterieel bijeen gebracht. Tot ver
dediging van de Elzas werd ijverig gewerkt aan een linie langs de
Moder, welke verhoogde betekenis had, nu Landau in vijandelijke
handen was.
Ook in de Zuidelijke Nederlanden werd tijdens de winterperiode
een nieuwe linie aangelegdzij verbond de Nethe met de Dyle, en
liep ongeveer van Boeschot tot Werchter, aan het punt van samen
komst van Dyle en Demer. Zij was blijkbaar bestemd om met de
Dyle een tweede verdedigingslijn te vormen, voor het geval de
linies tussen de Nethe en Namen mochten worden geforceerd.
Begin Februari begaf Villars zich naar de Moezel tot het houden
van uitgebreide verkenningen, en tevens om maatregelen te beramen
tegen de invallen, welke geallieerde partijen en soms ook sterkere
afdelingen ondernamen in de aangrenzende streken. Vooral het ge
mis van een voldoend sterke cavalerie, geslonken als zij was tenge
volge van de paardenziekte die nog steeds heerste, deed zich hierbij
sterk gevoelen. Een afdoend middel tegen de strooptochten zou zijn
het innemen van Trier. Inderdaad werd het plan door Villars over
wogen. Voorwaarden voor het slagen waren het ongemerkt ver
zamelen van een vrij sterke troepenmacht en een zo snelle en ver
rassende uitvoering, dat de tegenpartij de tijd ontbrak om troepen
uit de naburige kantonnementen samen te trekken. Volgens een
onzer schrijvers, n.l. De Vrijer, zou Villars inderdaad een leger van
36 000 man hebben verzameld, doch werd het plan verijdeld door
de doeltreffende maatregelen van Noyelles. Volgens Pelet daaren
tegen heeft Villars de actie wel overwogen, doch zag hij er van af
wegens zijn gebrek aan cavalerie, dat een afdoende insluiting van de
stad verhinderde 1).
Met het oog op allerlei troepenbewegingen aan Franse zijde bleef
voor de geallieerden echter waakzaamheid geboden. Spionnenberich-
ten uit Metz, Thionville en de andere naburige vestingen hielden
Noyelles geregeld van de toestand op de hoogte, en daar de kans op
een aanval op Trier niet denkbeeldig was, stelde hij de Staten voor,
de kantonnementen meer naar voren te verplaatsen. Het project tot
het 'avanceren' der troepen werd de 14e door de Staten-Generaal
ontvangen, die het, na onderzoek in de commissie Ham, de 19egoed
keurden. De toestand bleef echter zorgwekkend. In tal van brieven
klaagt Noyelles ook verder over de 'disordres' in de kwartieren,
de 'differenten' tussen de Paltsische en Hessische troepen, over de
544
9 Pelet V-7-8, 383-38$. De Vrijer II-363, 364.