Een afdoend beletsel voor het ondernemen van een beleg was ook dat de vereiste drie duizend wagen- en trekpaarden op zich lieten wachten. In weerwil van de dringende brieven van Marlborough en van alle moeite, die Almelo en Pesters zich in Coblenz gaven, bleek al spoedig, dat op de levering dier paarden binnen afzienbare tijd zelfs geen schijn van kans bestond. De ergerlijke laksheid van de Duitse regeringen ook waar het hun eigen belangen gold, kwam hier weer eens op verbluffende wijze aan het licht. Alleen Hessen Kassei en Trier waren bereid, zich van hun verplichtingen te kwijten; de overigen bepaalden zich tot kibbelen over de verdeling. Daar deze gang van zaken te voorzien was geweest, kan gezegd worden, dat zich hier een begane fout wreekte, namelijk dat de zaak veel te laat aanhangig was gemaakt. Uit een oogpunt van proviandering bracht de mars naar Sierck slechts een zeer tijdelijke verbetering. Het land was hier al even onvruchtbaar, en ten dele ook wel reeds kaal gegeten door de Franse cavalerie. Bovendien was de aanvoerlijn nu 2j km langer geworden, hetgeen weer troepen vereiste voor beveiliging van de convooien tegen de Franse partijgangers. Reeds de 6e schrijft Marlborough aan Almelo 'Nous sommes dans un pays ou il ne se trouve rien, et si nous venons a manquer le pain un seul jour, nous sommes ruinés'. De herhaalde aanschrijvingen aan de prins van Baden om haast te maken schenen de omgekeerde uitwerking te hebben. De 6e werd een ongedateerde brief van de prins ontvangen, waaruit bleek, dat de beloofde troepen over Creutznach zouden marcheren, wat een omweg van ten minste drie marsdagen betekende, en bovendien duidelijk maakte, dat de keizerlijke veldheer niet voornemens was, zich ten behoeve van zijn collega uit te sloven. Te meer, omdat hij aan de generaal Horn, die de Wurtembergse troepen comman deerde, order had gegeven om te Creutznach op zijn aankomst te wachten. Klaarblijkelijk had hij reeds berouw van zijn toch al niet royale toezeggingen. Marlborough aarzelde niet lang met zijn conclusie te trekken uit de langzamerhand pijnlijk geworden situatie. In een brief aan Heinsius, de 7e Juni in het kamp van Elft geschreven, doet hij het voorstel, zijn geluk elders te beproeven, hetzij in de Elzas, hetzij in Brabant. De keus laat hij aan de Staten, wier antwoord nauwelijks twijfelachtig kon zijn. Viel de keus op Brabant, dan moesten Salisch en Dopf (van Ouwerkerk spreekt hij niet) tijdig een plan maken voor het forceren der linies, opdat men het detachement, dat Villars zeker zou zenden, maar waarvoor hij toestemming uit Versailles zou moeten vragen, vóór kon zijn. Natuurlijk zou men een zekere troe- 562

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 596