De 13e kwam Geldermalsen in het leger, wiens bijstand onder de huidige omstandigheden de hertog ten zeerste op prijs stelde. Cadogan vertrok de 14e naar Birkenfeld, om daar de troepen van de markgraaf van Baden op te vangen, en deze de toestand nog eens grondig uiteen te zetten. De genoemde troepen bleken nog een paar dagmarsen van Birkenfeld, waar zij de 13e hadden moeten zijn, verwijderd, en toen hij hen tenslotte aantrof, was de markgraaf naar Slangenbad, aan de overzijde van de Rijn, vertrokken met het oog op zijn gezondheid. Zijn troepen, onder bevel van de graaf van Frise, arriveerden pas de 17e te Birkenfeld, waar Frise het bericht ont ving, dat het bondgenootschappelijk leger naar de Maas was opge broken. Reeds de volgende dag nam hij de terugtocht aan, hoewel Marlborough hem nog had verzocht, naar Trier te komen voor overleg aangaande de verder te nemen maatregelen. Villars zag de toestand bij de geallieerden rooskleuriger in dan hij inderdaad was. Hij achtte het niet onmogelijk, dat hun strijd krachten aan de Moezel zelfs de 90 000 man zouden te boven gaan. Zijn zorg betrof niet zozeer een aanval op zijn stelling als wel de mogelijkheid, dat zij boven Sierck de Moezel zouden overtrekken, hem van zijn verbinding met Thionville afsnijden en aldus tot de terugtocht noodzaken. Hij was bekend met de aankomst van de Paltsische troepen op de 4e en van de Wurtembergers op de 13e Juni, en hield, van zijn standpunt terecht, rekening met de waar schijnlijkheid, dat zij weldra door verdere versterkingen zouden worden gevolgd. De koning machtigde hem met het oog hierop, zijnerzijds ver sterking uit Brabant en van de Bovenrijn aan te trekken. Zelf be schikte Villars de 13e over 76 bataljons en 1 27 eskadrons, tezamen 32 000 man. De bataljons waren betrekkelijk zwak: gemiddeld 4jo man; hieruit volgt dus dat de eskadrons een gemiddelde sterkte hadden van een 133- ruiters. De 1 je vertrok een door Marsin afgezonden detachement van ij eskadrons onder St Jal uit Zabern; de 19e was het genaderd tot Marsal. Van Villeroy ontving Villars de 16e bericht, dat hij besloten had, hem een detachement van 1 j bataljons en even zoveel eskadrons onder d' Alegre toe te zenden. Toen echter de 17e door de terugtocht van het geallieerde leger een geheel nieuwe toestand werd geschapen, kregen beide detachementen order, hun mars te staken1). Heinsius had reeds in brieven van 11 en 13 Juni zijn instemming betuigd met de door Marlborough voorgestelde overbrenging van S*S Villars a. d. koning, 13 Juni, bij Pelet V-443 id. 4^3, 45^^.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 599