het verblijf in deze streken dan ook berucht en gevreesd. Overigens leverde Vlaanderen, in het algemeen dicht bevolkt en van goede wegen voorzien, voor de oorlogvoering geen bijzondere moeilijk heden op. In het gebied tussen Schelde en Maas valt een scherp onderscheid te maken tussen het Noordelijk en het Zuidelijk deel. De grens loopt ongeveer langs de lijn Antwerpen-Herenthals-Maastricht. Ten Noorden hiervan liggen de zandgronden van Noord-Brabant en de Kempen, toentertijd een uiterst schraal, armelijk en dun bevolkt gebied, nagenoeg zonder wegen welke die naam verdienen, en dat voor een leger noch levensmiddelen, noch fourage en op vele plaatsen zelfs geen drinkwater opleverde. Alles moest dus uit magazijnen worden aangevoerd, waarbij extra eisen aan paarden en voertuigen werden gesteld. Een enigszins sterke troepenmacht kon hier slechts korte tijd vertoeven. Dit gebied vormde dan ook een natuurlijke beschutting voor de Verenigde Nederlanden tegen een aanval uit het Zuiden. Het meest geldt dit alles voor het midden gedeelte, dat de waterscheiding vormt tussen het Maas- en het Scheldegebied, en waardoor ongeveer de tegenwoordige Neder landse grens loopt; naarmate men de rivieren naderde, werd de toestand gunstiger. Het land ten Zuiden van genoemde lijn was even als thans dicht bevolkt en betrekkelijk goed gecultiveerd en dientengevolge ook van een dicht wegennet voorzien. Het Noordelijk gedeelte, het land langs de Demer en zijn zijriviertjes was bosrijk, geaccidenteerd, met tal van beken doorsneden en dus weinig geschikt voor operatiën van de toenmalige, zich met weinig soepelheid bewegende legers. Zuidelijker naar de Maas toe vinden wij een golvende, graanrijke hoogvlakte, open en voor alle wapens begaanbaar; een welhaast ideaal operatieterrein, waar zich in de loop der tijden dan ook tal rijke krijgsgebeurtenissen hebben afgespeeld. Hier vindt men het eigenlijke doortochtsland, dat België in de krijgsgeschiedenis een zo belangrijke, doch voor het land zelf veelal noodlottige rol heeft doen spelen. Ten Zuiden van Maas en Sambre begon het bosrijke Ardennen- gebied, dat tot de jongste oorlog toe gold als ongeschikt voor de bewegingen van grote legers. Het land rondom Antwerpen, Mechelen, Brussel en Leuven was feitelijk de kern der Zuidelijke gewesten en vormde de eigenlijke operatiebasis van de Frans-Spaanse legers. De vestingwerken dezer steden hadden weinig te beduiden; krijgskundig werden zij feitelijk als open plaatsen beschouwd. Dit gehele gebied werd echter om- 38

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 60