Bij de aan de veldtocht voorafgaande besprekingen hadden de Haagse bewindvoerders in de aanmerkelijke verzwakking van het leger in de Nederlanden ten koste van dat aan de Moezel toegestemd in de verwachting, dat het Moezel-offensief de Fransen tot het zenden van sterke krachten uit de Nederlanden naar Duitsland zou dwingen, waardoor het evenwicht zou worden hersteld. Toen deze hoop niet in vervulling ging, begon men zich over de krachtsverhouding in Brabant niet zonder reden ongerust te maken. De eerste aanleiding hiertoe was een in mineur gestelde brief van Ouwerkerk uit liet leger te Loen van 24 Mei. Behalve enige klach ten over geldgebrek, het uitblijven van verschillende generaals e.d., was de hoofdinhoud, dat de Fransen met een sterk leger uit hun linies waren getrokken, en Floey en Luik bedreigden. De brief werd aan Marlborough toegezonden, tegelijk met een missive van 24 Mei, waarin Marlborough werd verzocht, maatregelen te nemen, om z.n. spoedig een detachement 'naar beneden' te kunnen zenden, en Pesters kreeg opdracht, hiertoe te Coblenz schepen in gereedheid te brengen. Het antwoord van de hertog, gedateerd 29 Mei te Trier, vindt men bij Murray (Dl TI- 49) - Hij tracht de Staten aangaande de toestand gerust te stellen, en deelt mede, dat Villars een detachement uit de Nederlanden verwacht. Alleen jegens Heinsius betuigt hij zijn ont stemming over de opdracht aan Pesters. Dat was, schrijft hij, juist wat de Fransen wilden, en waar de bewegingen van Villeroy toe dienden, namelijk de Hollanders er toe te brengen, hun troepen van de Moezel terug te roepen. De 29e bracht een tweede brief van Ouwerkerk het bericht, dat de vijand met 60 bataljons en 9 g eskadrons tot Vignamont was opge rukt en aanstalten maakte, Hoey of Luik te belegeren. Zijn leger was aan infanterie twee maal zo sterk als het onze, dat slechts 2 8 bataljons telde; de ongerustheid van Ouwerkerk was dus niet zonder reden. In een uitvoerig schrijven van dezelfde dag aan Marlborough be toogden thans de Staten de noodzakelijkheid, om óf krachtig aan de Moezel te ageren, óf een detachement naar de Maas te zenden. Marlborough antwoordde 2 Juni uit Trier, dat hij die nacht zijn voorwaartse beweging zou maken, het kamp van Fay betrekken, op P/2 uur van Sierck en zien wat deze handeling zou uitwerken. In een bijgevoegde, tezamen met Noyelles opgestelde memorie wordt dan over het verlaten van de Moezel gesproken. Een klein detachement, zo wordt betoogd, zou slechts dienen om het leger van Ouwerkerk buiten gevaar te stellen, doch niet om werkelijke voordelen te behalen. Wilde men in de Nederlanden overmachtig zijn, dan was 56 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 601