dit slechts mogelijk door het zenden van een troepenmacht die tot een belangrijke onderneming in staat stelde, op zijn minst, zo heet het, tot de verovering van Antwerpen. Wilde men tevens Trier vasthouden, dan moesten er 40 bataljons en 15 eskadrons worden achtergelaten. De rest der troepen kon men dan naar de Bovenrijn zenden ter versterking van het leger van Lodewijk van Baden. Dit alles geldt echter slechts voor het geval het niet tot een slag zou komen. Hoewel minder sterk dan de vijand, vertrouwt Marlbo rough dat de dapperheid en geoefendheid van de troepen ons in dit laatste geval de overwinning zouden brengen. De Staten beantwoordden het schrijven eerst de 8e, in een lang ademige, doch niet onbelangrijke brief, die in het register niet min der dan 10 foliopagina's beslaat. Zij eisten, zo betoogden zij, niet het bezitten van overmacht in de Nederlanden, doch een redelijke troe penmacht om de vijand tegenstand te kunnen bieden, en hem het maken van veroveringen te beletten. Met de thans aanwezige sterkte zou men niet kunnen verhinderen, dat Hoey, Luik en Limburg ver loren gingen, met de 9 bataljons welke er in bezetting lagen. Ver volgens zou men het veldleger nog meer moeten verzwakken het nadeel der verdedigende oorlogvoering door het zenden van gar nizoenen naar diverse zwakke en blootgestelde steden. Het leger kon zich niet van Maastricht verwijderen, dat tot iedere prijs behouden moest blijven, en waar slechts een zwakke bezetting lag. Dientenge volge had de vijand de vrije hand om hetzij de steden in het Over- kwartier van Gelderland aan te vallen, hetzij Breda of Bergen op Zoom te bombarderen, hetzij een detachement naar Vlaanderen te doen. Nu moge het waar zijn, dat in geen van deze mogelijkheden een gevaarlijke stoot naar het hart der Republiek lag opgeslotenin het licht van de toenmalige oorlogvoering bezien kan men de Neder landers in genen dele van overdreven vreesachtigheid beschuldigen, wanneer zijvoor het geval dat het offensief aan de Moezel niet aan de verwachting beantwoordde, op terugzending van een deel van hun troepen aandrongen. De Staten waren echter van oordeel, dat in dit geval (d.i. wanneer men aan de Moezel niet kan 'reüsseren') 'het project in de over- gesonden memorie vervat, een serieuse reflexcie meriteert, waar door den staat des oorloghs herwaerts overgebragt soude werden, want daerin seer groote difficulteyten voorkomen'. De difficulteiten, welke de Staten in het plan zagen, zijn de vol gende allereerst de grote te verwachten ontstemming bij de Duitse bondgenoten, daar immers het Moezelplan met 'concert' van de ge- 568

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 602