zamenlijke bondgenoten was opgemaakt. Vandaar de aandrang van
Heinsius, om de Duitse geallieerden, met name de koning van
Pruisen, ingoed 'humeur' te houden. Vandaar ook Marlborough's
belofte om na zes weken terug te keren, en het achterlaten van de
artillerie in Coblenz.
Een tweede 'difficulteit' was, dat de verandering van de operatiën
veel tijd zou kosten, zodat de tegenpartij alle gelegenheid zou heb
ben, zich in de Nederlanden op de verdediging in te stellen. De be
zwaren van aanvallende oorlog in de Nederlanden had men nu reeds
twee achtereenvolgende jaren ondervonden, en dit was juist de
hoofdreden van het verplaatsen van het strijdtoneel naar de Moezel
geweest.
Tenslotte bestond de kans dat de vijand, door zich in de Neder
landen, steunende op zijn linies en vestingen, op de verdediging toe
te leggen, zich aan de Bovenrijn een overmacht zou kunnen ver
schaffen, groter dan die der geallieerden in de Nederlanden, 'en
daermede de saecken in Duijtslandt weder te brengen in een seer
gevaerlijcken stat'. Blijkbaar is dit het motief geweest, voor de
krachtige versterking, welke Marlborough bij zijn terugkeer naar
de Maas, aan Lodewijk van Baden deed toekomen, waarbij ook
de noodzakelijkheid, om rekening te houden met de stemming van
de Keizer en andere bondgenoten, van invloed zal zijn geweest.
Politieke en strategische motieven waren toenmaals zozeer ver
strengeld, dat het dikwijls moeilijk is te zeggen, aan welk van beiden
in een bepaald geval de voorrang toekomt.
Na breedvoerige beschouwingen eindigt het schrijven tenslotte
met de beslissing aan Marlborough over te laten, na te houden
overleg met Noyelles, en na ingewonnen advies van die generaals,
die hij zou wensen te raadplegen. Tevens werd nog een afzonderlijke
resolutie aan Geldermalsen gezonden, welke met het voorgaande
wel niet formeel, maar toch naar de geest enigszins in strijd is, n.l.
'om te presseren op een spoedigh secours nae de Nederlanden, soo
de vijand door geen diversie kan worden verswackt'.
In een schrijven van de 4e aan de Staten had Marlborough in
tussen reeds verslag gegeven van de opmars naar Sierck, waarna hij
de 7e, gelijk in zijn brief aan Heinsius van dezelfde datum te kennen
geeft, dat het offensief is vastgelopen, en het advies van de Staten
vraagt over de nieuw geschapen toestand. Beide brieven vindt men
bij Murray, resp. pag. 71 en 81 1).
Het antwoord uit Den Haag van 11 Juni, dat men in bijlage 4^
s6 9
Bij lezing van de brief van de 7e ziet men, dat zij formeel slechts een verzoek om advies bevat, doch
in feite een wenk om de operaties aan de Moezel te staken en in de Nederlanden voort te zetten.