aantreft, komt hierop neer, dat de Staten, hoewel node, toestem ming geven om het gros der strijdkrachten naar de Nederlanden over te brengen Tegelijk met zijn schrijven aan Heinsius en de Staten, op de 7e, had Marlborough ook aan Ouwerkerk de toestand blootgelegd. Doch in het leger reageerde men enigszins anders dan in Den Haag. Toen Hoey de 1 ie was gevallen, schreven ook de gedeputeerden per expresse aan de hertog om bijstand, doch niet met het gros van het leger, maar doorhet zenden van een 'promt secours' van 3obataljons. Marlborough bleef echter men moet zeggen terecht bij zijn voornemen om met het gros van het leger af te marcheren, en gaf hiervan de 19e kennis aan Ouwerkerk en aan de gedeputeerden te velde. De generaals waren over dit besluit zeer teleurgesteld. Niet alleen Ouwerkerk bericht zulks, maar ook de gedeputeerde Joost van Heemskerck in een brief aan Heinsius van de i^e, en wel niet alleen om de redenen, die er aanleiding toe hadden gegeven, 'maar oock, soo ick vermeyne, omdat de overeenkominge sig soo wel niet soude schicken'. Blijkbaar hadden de generaals de hertog maar liever aan de Moezel gelaten; er bestond toen, naar Heemskerck bericht, tussen hen een redelijke 'harmonie', en zij voorzagen wellicht, dat met de komst van de nieuwe chef de ellende van twee jaar geleden zich zou herhalen. Nog duidelijker is Heemskerck's brief van de 2 2e Juni (zie Bij lage 46). Of hun vrees bewaarheid zou worden, zou de tijd leren. In de nacht van 16 op 17 Juni wordt het kamp van Elft verlaten en marcheert het leger, als inleiding tot de afmars, naar Trier, zonder op enigerlei wijze door de Fransen te worden verontrust. De 19e vertrekken van hier de infanterie en het geschut; de 20e volgt de cavalerie. Tot verlichting van de mars werd langs verschillende wegen gemarcheerd, in hoofdzaak over Hopital, Bibrich, Prum en Stadtkyll naar Düren, waar de 27e alles bijeen was, om vandaar de mars voort te zetten naar Maastricht, dat de 29e en 30e werd bereikt. De nog onderweg zijnde 1 2 000 Pruisen kregen opdracht, zich bij de troepen van de prins van Baden aan te sluiten, waarheen ook de 4000 Wurtembergers in Staatse dienst werden gezonden. Tot ver dediging van Trier en de Moezel bleven de troepen van de Palts en de Westfaalse Kreits achter, tezamen 16 bataljons en 1 2 eskadrons, het geen blijkbaar voldoende werd geacht 2). Voorts zie men in A.R.A., St.Gl 23^0 de secrete resoluties van 24 en 29 Mei, 2,8, 11 en 13 Juni i70£. 2) Bulletin 21 Juni, bij Murray p. 1 2 1en de brieven van Marlborough over de mars, uit de kampen van l'Höpital, Bibrich, Pruym en Düren. 5 70

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 604