m was aangekomen, slechts 28 bataljons en 72 eskadrons; het Franse veldleger telde op dat tijdstip volgens officiële gegevens ^4 bataljons en 108 eskadrons. Ouwerkerk liet dan ook ijverig werken aan veldversterkingen, die de legerplaats tegen een rechtstreekse aanval moesten beveiligen x). In Maastricht lagen slechts 3 bataljons. Wel werd deze vesting door het leger gedekt, doch het zwakke garnizoen was tevens oorzaak, dat de verbinding met Maastricht, tot nog toe de basis van alle operatiën in deze streken, onder geen voorwaarde mocht worden prijsgegeven. Het leger was dus beperkt in zijn be- wegingsvrijheid. Voorts lagen 3 bataljons onder CRONSTRÖm in Hoey en 2 in Luik. Sparre beschikte in Staats-Vlaanderen over 28 bataljons en g eska drons dragonders. Half Mei formeerde hij met een zevental batal jons en de vijf eskadrons een mobiele groep, in een kamp tussen Assenede en het fort Leopold nabij Sas van Gent, waar hij de voor naamste vestingen dekte en tevens de vijand enigermate in touw hield. Deze had tussen Lier en de zee 27 bataljons, waarvan 12 onder GacÈ in de linies van Lier tot Antwerpen, 7 onder Wrangel in het land van Waes, en 8 als van ouds onder La Mothe achter het kanaal van Gent naar Brugge 2). Wij vermeldden reeds, dat Marlborough de 8e Mei te Maas tricht kwam, en de 1 ge, gelijk met zijn troepen, naar de Moezel vertrok. De zorg voor de verdediging in de Nederlanden rustte ver der op Ouwerkerk. Een gemakkelijke taak had de grijze veldheer niet. Dat de Staten een zo geringe macht in de Nederlanden hadden gelaten, berustte op de hoop, dat Villeroy al spoedig tot een sterk detachement naar Duitsland zou worden gedwongen. Toen deze hoop niet werd verwezenlijkt - Villeroy bepaalde zich tot het af zenden van het Maison du Roi, waarop al van te voren was gere kend - liet de toestand zich zorgelijk aanzien. Met recht beklaagde Ouwerkerk zich, dat de 16e nog een 1^0 officieren mankeerden; ook de krijgsraad was als gewoonlijk nog niet ter plaatse. Bij de in fanterie waren de 2 2e nog slechts twee generaals aanwezigSalisch, die op aflossing wachtte om de wateren van Aken te gaan bezoeken, Volgens Slangenburg in zijn memorie van Februari 1706, waren in 170^ dezelfde verschansingen op de St Pietersberg betrokken, waarin het vorig jaar het toenmaals veel grotere leger had gekam peerd. Zij waren daarom veel te uitgebreid om voldoende te worden bezet en zouden bij een aanval zeker zijn genomen. Het Staatse leger maakte dan ook na het vertrek der Engelsen op 15 Mei een ge vaarlijke periode door. Slangenburg acht het een groot geluk, dat de Fransen tot het beleg van Hoey besloten. De redenen, waarom zij van een aanval op de Nederlandse stelling afzagen vindt men bij Pelet V-16, 17. Zij klinken weinig overtuigend. Slangenburg bekritiseert ook het beleid in zake het fourageren. Men zie voor een en ander Lamberty XIV-192, 193. 2) PeletV-23.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 608