naar zich denken laat, meer tegen- dan medewerking werd onder vonden. Tot dit laatste waren de burgers doorgaans weinig gezind, hetzij uit 'quaedaerdigheyt', hetzij uit vrees voor wraak van de Fransen, die de Hollanders - hieraan twijfelde men niet - weldra als bezitters van de stad zouden opvolgen. Niettemin verliepen de werkzaamheden aanvankelijk tot tevredenheid, doch toen men op de Maas een indrukwekkend aantal schepen zag naderen van de kant van Namen, gaf dit zulk een ontsteltenis dat alle ambachtslieden, voerlieden, draagsters, bakkers en molenaars in een oogwenk waren verdwenen. Afgevaardigden van magistraat en geestelijkheid, die met toestemming van de gouverneur naar Villeroy gegaan waren om sauvegarde te verzoeken voor hun buiten de stad gelegen goede ren, verhoogden bij hun terugkomst nog de angst door schrikaanja gende verhalen. Een krachtige toespraak van Cronström tot de op het stadhuis vergaderde regeringslieden had echter een zodanig nut tig effect, dat niet alleen de verstekelingen te voorschijn kwamen, maar ook de winkels, de provisiekasten der burgerij en de beurzen der bankiers, werden geopend. Ook voor een voorraad koeien en schapen werd gezorgd door partijen die, zolang de mogelijkheid nog bestond, de omliggende dorpen afliepen. Cronström deed ook de overlopers, die met recht bevreesd waren voor hun lot bij de in neming der stad, tijdig vertrekken. De 28e Mei liet D'Artaignan de stad opeisen, hetgeen met een weigering werd beantwoord. Als concessie aan de burgerij, tevens tot besparing van troepen, werd het stadsgedeelte aan de Westzijde der Maas ontruimd, onder beding dat de magistraat de Maasbrug zou doen afbreken, hetgeen met bekwame spoed geschiedde. De verdediging van de stad bepaalde zich overigens tot enig ge weervuur tussen de troepen op de stadsmuur en de Fransen, die zich in de naaste tuinen hadden genesteld. De 30e volgde wederom een opeising, nadat de vijand een zestal zware stukken tegen de muur in batterij had gebracht. Nadat de gouverneur zich hiervan door afgezonden ooggetuigen had laten vergewissen, had na enig onderhandelen een capitulatie plaats, waarna de bezetting op het kasteel en de forten terugtrok. In de avond van dezelfde dag opende de vijand de loopgraven tegen de forten Picard en Rougetevens begon hij te werken aan drie bat terijen, die de beide genoemde forten, het kasteel en het geïsoleerd liggende fort St Joseph onder vuur zouden nemen. De aanval werd echter alleen gericht tegen de twee eerstgenoemde werkentegen het fort St Joseph vergenoegde de vijand zich met artillerievuur, en om het fort du Sart bekommerde hij zich in 't geheel niet. De 1 e Juni Ï7§

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 612