dit gehele gebied voor Frankrijk een moeilijk te verdedigen buiten
post. Het land was tussen Maas en Rijn onvruchtbaar en dun be
volkt. Grote convooien waren dus nodig, welke sterke beveiliging
behoefden, en wegens de grote afstand tot het hart van Brabant een
zware belasting van de oorlogvoering betekenden.
Aan Franse zijde was Namen de voornaamste vesting; het was,
als Maastricht aan de andere zijde, de spil, waarom de oorlog in de
Maasstreek draaide. Huy en Luik waren van minder betekenis. Het
laatste was onversterkt; steunpunten waren hier de Citadel en de
Chartreuse 1).
Met een paar algemene opmerkingen willen wij dit vluchtig
overzicht besluiten. Ieder, die zich met de toenmalige veldtochten
bezig houdt, zal het opvallen welk een grote waarde als hindernis
aan naar onze maatstaf onbeduidende beekjes wordt toegekend. De
verklaring hiervan ligt in de toenmalige tactiek, waarbij alles op
orde en geslotenheid aankwam. Een bataljon of eskadron, dat bij
het overtrekken van een dergelijke hindernis in wanorde geraakte,
was een wisse prooi van een op korte afstand staande vijand. Voorts
houde men in het oog, dat deze beken, die tegenwoordig door
weilanden stromen, in een tijd, waarin de waterafvoer niet kunst
matig werd bevorderd en alleen de beste grond in cultuur gebracht
werd, blijkbaar meer water hadden dan thans en meestal door
moerasland werden omzoomd, een toestand welke men thans nog
slechts bij uitzondering aantreft. Vandaar dat wij zoveel van 'moeras
melding gemaakt vinden, vooral waar het bewegingen van cavalerie
betreft.
De reden, welke wij boven noemden, verklaart ook, waarom
bos en houtgewas als een goede hindernis werden beschouwd, b.v.
als aanleuning van een stelling, en dat in het algemeen geaccidenteer
de terreinen, die thans als gunstig voor de aanval zouden worden
geacht, werden vermeden. Nog in de Tiendaagse veldtocht regende
het klachten over het ongunstige terrein, waarvan de ware reden
was, dat men het optreden in dergelijk terrein nooit had beoefend.
Een vraag, die zich onwillekeurig opdringt, iswelk kaarten-
materiaal de veldheren eigenlijk gebruikten. Beziet men de kaarten
in de atlas van Fricx, die uit 1710 en die bij Rousset, die uit 1729
dagtekenen, dan kunnen zij niet anders dan hoogst gebrekkig worden
genoemd. Bij vergelijking met de in 1777 vervaardigde van Ferraris
krijgt men een indruk van de aanzienlijke vorderingen welke de
Van groot belang voor de kennis van het oorlogsterrein en de toestand der vestingen zijn de uit
voerige brieven van Puysegur aan Chamillart (14, 21 en 27 Februari) en van Boufflers aan de
Koning (27 April, 4 en 12 Mei 1701), in Pelet, Dl I, p. 23, 29, 39, 61, 70, 74).
40