cartografie in die tijd gemaakt heeft. Tevens wordt het duidelijk, dat men toenmaals veel meer dan in onze dagen op terreinverken ning en voor het marcheren op gidsen was aangewezen, alsmede op het oordeel van officieren die uit vroegere veldtochten of anderszins met het terrein bekend waren en waaronder b.v. Dopf uitmuntte. Vooral de voor legering geschikte terreinen waren hierbij van be lang. Slechts weinig terreinen immers waren geschikt om een kamp op te slaan voor een leger van b.v. 80 000 man. Vandaar ook dat men in deze oorlog zo dikwijls van de zelfde legerplaatsen gebruik ziet maken. De marsen geschiedden steeds door het terrein, meestal in zes evenwijdige colonnes, benevens een of meer van de bagage en artillerie." De twee linies van elke cavalerievleugel en de beide infanterielinies vormden hierbij elk een colonne, die der cavalerie uit de aard der zaak op de vleugels. Pioniers gingen vooruit tot het vrij maken van de weg. Het marcheren door steden, dorpen en bossen vermeed men zoveel doenlijk. Vijftien km kan men be schouwen als een normale dagmars voor een leger. Alleen kleinere afdelingen zonder bagage konden soms vrij grote afstanden afleggen. Een veel toegepaste practijk was hierbij, dat ruiters infanteristen achter zich op het paard meevoerden. WEDERZIJDSE STERKTE EN OPSTELLING De totale sterkte der in Staatse en Engelse dienst staande troepen in de Nederlanden en aan de Benedenrijn bedroeg in 1702 nagenoeg 140 000 man, waarvan ruim 110 000 in Nederlandse, 40 000 in Britse soldij, n.l. Nederlandse nationale troepen75 73 Vreemde troepen in Staatse soldij 22 24 Engelse nationale troepen16 17 Vreemde troepen in Engelse soldij (Han- noveranen)8 14 Vreemde troepen in gemeenschappelijke soldij 20 3 5 Totaal141 i64 HOOFDSTUK II (Schets nr i) bataljons eskadrons 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 63