voordoen, vraagt hij op het einde van zijn brief raad en steun van
Slingelandt, met name of deze hem aanraadt, het verslag, dat nu
een meer vertrouwelijk karakter heeft, rechtstreeks aan de Raad van
State te doenen wijl tot nogh toe alles seer obscuur voor ons,
en impenetrabel voor den dienst is gepasseert versoecke oodtmoede-
lick U.Hoogh Ed.Gestr. goede raedt hoe dat mijn in het toekomende
hierin sal gouverneren, en of geraedtsaem vinden dat ick met meer
circumstancien dit rapport aen haer Ed.Hoog. directelick sal doen,
niet twijffelende dat gepersuadeert sijn van mijn goeden iver voor
's lants dienst' enz.
Het antwoord moet voor Slangenburg weinig bevredigend zijn
geweest. Slingelandt verklaart zich buiten staat, om raad te geven,
daar veel 'circumstancien' hem onbekend waren, en Slangenburg
bovendien 'veel te geëclaireert' om zijn raad van node te hebben.
Na deze beleefde weigering vervolgt hij echter: 'Niettemin kan ik
aan U Hoog W.G. niet verbergen, dat ik bemerk dat de Regering
soo veel betrouwen heeft in den iever, applicatie en beleid van den
heer hertog van Marlborough, wiens conduite niet alleszins schijnt
aan U Hoog W.G. te gevallen, na ik afneem uit het verhaal van het
gepasseerde, dat ik (onder correctie) meen, dat een generaal van de
kennis en de experientie van U.H.W.G. geen meerder dienst kan
doen aan zijn vaderland, nog beter voldoen aan de intentie van de
Regeering, als met den hertog van Marlborough in de tegenwoordige
gelegenheid aan de hand te gaan met raad en daad, en met desselfs
goeden iever en intentie na vermogen te secondeeren'.
Slingelandt gaf dus tenslotte toch een raad, en wel een, die
tevens een waarschuwing inhield wie, bij verdere ontwikkeling van
het conflict, de beste 'papieren' had.
Reeds op 3 Augustus had Slangenburg dezelfde vraag, die hij
aan Slingelandt stelde, ook tot Heinsius gericht, n.l. hoe hij bij
een volgende gelegenheid zou moeten handelen. De raadpensionaris
schijnt zich van de netelige kwestie afgemaakt te hebben met het
excuus, dat hij geen tijd had, omdat de post op het punt stond, te
vertrekkenEen resultaat, al even negatief als dat van de brief aan
Slingelandt, die zijn afwijzing althans nog in een paar beleefde
frases inkleedde. Begrijpelijk, dat Slangenburg zich in zijn om
geving over zodanige handelwijze, waar het 's lands eerste belangen
gold, beklaagde. Deze bijzonderheden danken wij aan Keppel, die
ze, zoals hij zelf meedeelt, van horen zeggen had en vertrouwelijk
aan Heinsius overbriefde.
Aan Fagel deed Slangenburg de 9e verslag van hetgeen aan de
Dyle was voorgevallen, en vervolgens, in de hoop, een meer be-
611