fanterie betreft) zonder dat een aanvalsplan werd bekend gemaakt of enig bevel werd ontvangen, toen Slangenburg bij de gedepu teerden en Marlborough werd ontboden, hem het plan werd me degedeeld, de vijandelijke stelling op de reeds genoemde vier punten aan te vallen, en zijn mening dienaangaande gevraagd. Zijn antwoord luidde, dat hij tot nog toe van geen 'dessein' had geweten, dat de genen die het hadden ontworpen de bevelen moesten geven, dat hij deze 'met alle respect' zou helpen uitvoeren, doch thans niet meer in staat was, zijn oordeel kenbaar te maken. Vervolgens werden Tilly, Salisch en de luit.-generaals van het leger van Ouwerkerk ontboden en eveneens om hun sentiment gevraagd. Van allen luidde het antwoord in de zelfde zin als dat van Slangenburg. Terecht wilden zij geen verantwoording dragen voor een plan dat geheel buiten hun medeweten was op touw gezet, en zich niet blootstellen aan het latere verwijt, dat zij de uitvoering, tegenover de vijand staande, zouden hebben doen mislukken. Eerst na herhaald bevel van de gedeputeerden, onder harde expressien en het dreigement van de namen der weigerachtigen naar Den Haag te zullen schrijven, verklaarden zij, dat de vijand met het gros zijner strijdkrachten in een sterke stelling tussen het Soniënbos en Over- ijssche stond en dat deze 'zonder apparente ruine van de arméevan den Staat' niet was te forceren. Er moeten bij deze gelegenheid tussen Marlborough en Slan genburg heftige woorden zijn gevallen, zelfs ten aanhore van pal freniers, knechten en andere omstanders. Volgens Hare, Marlbo rough's secretaris, heeft de hertog, om het verwijt te ontgaan dat hij de Staatse troepen op de slachtbank bracht, aangeboden, aan elk Staats bataljon twee Engelse toe te voegen, waarop Slangenburg zeide dat hij geen Engels kende. Marlborough zou daarop Duitse troepen hebben aangeboden, en ten slotte hebben gezegd, zelf de aanval te zullen doen. Wij twijfelen niet aan Hare's relaas, doch willen slechts opmerken, dat al deze aanbiedingen onnodig waren, daar Slangenburg en zijn medestanders toch herhaaldelijk gezegd hadden, ieder bevel te zullen opvolgen; alleen de verantwoordelijk heid wezen zij af. Slangenburg ging nog verderhij zei openlijk, dat men in 't geheel niet van zins was, de vijand aan te vallen, en dat het gehele afvragen van de 'sentimenten' slechts een middel was om de schuld van de mislukking op de Hollandse generaals te kunnen werpen. In zijn schrijven aan Fagel (van 27 Augustus) staaft hij deze beweiinj door er op te wijzen, dat toen de krijgsraad werd gehouden, het korps van Churchill reeds was teruggekeerd, dat nog geen ordre 624

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 662