de bataille was gemaakt, dat de detachementen en hun comman
danten, die op de vier genoemde punten de aanval zouden doen,
nog niet waren aangewezen, dat nog nergens artillerie was opgesteld
behalve bij de vijand, dat nog geen detachement naar Neerijssche was
gezonden en dat het deze plaats, gezien de grote afstand en omwegen,
onmogelijk vóór de nacht zou kunnen bereiken, dat zelfs nog nergens
ouvertures voor de aanval waren gemaakt, kortom, dat het aan alle
voorbereiding had ontbroken.
In de krijgsraad werd ten slotte 'veel voor en tegen geresonneert
maer meest tegen'Een voorstel, om ook de Staatse generaals van de
rechtervleugel te horen, had geen gevolg. Volgens de medestanders
van Slangenburg waren ook daar vele van de 'considerabelste'
generaals het met hun eens. De enige die aan Marlborough's zijde
stond was Ouwerkerk, hoewel ook die had gezegd, dat de zaak
'seer difficiel' was. Hij schijnt bij de krijgsraad niet geweest te zijn,
en volgens Slangenburg wisten de Staatsen niet beter of hij was met
hun 'van één sentiment'. Een overtuigd en beginselvast medestander
van Marlborough was hij blijkbaar niet.
Uiteindelijk werd, daar de Staatse generaals gezegd hadden dat zij
alleen het stellinggedeelte tegenover de linkervleugel kenden en
over de verdere posten niet konden oordelen, besloten dat Slangen
burg, Tilly, Salisch en Noyelles deze zouden gaan verkennen.
Het is duidelijk dat vóór zij rapport zouden hebben uitgebracht en
een nieuw besluit was genomen, de dag geheel verstreken zou zijn.
Hun verkenning kon ten hoogste nog betekenis hebben voor de
volgende dag. Intussen zou de vijand zich nog meer hebben ver
sterkt, en nog troepen, o.a. van Grimaldi, die bij Brussel overbodig
waren, hebben aangetrokken. (Inderdaad voegden zich in de morgen
van de 19e 10 bataljons en 1 2 eskadrons van deze troepen bij Ville-
roy). De order aan de vier generaals stond dus gelijk met het op
geven van het aanvalsplan.
Noyelles excuseerde zich; de drie anderen verkenden de twee
posten tot en met Huidenburg, en keerden, toen het te laat werd
voor die van Neerijssche, terug. De brigadier Bothmar en de
Luneburgse kwartiermeester-generaal Starck, die hen vergezelden
en bij Hochstadt hadden gevochten oordeelden, toen Salisch er
hun naar vroeg, de aanval hier 'driemaal difficiler' als bij Hochstadt.
De veldmaarschalk, bij wie zij rapport gingen uitbrengen, vonden
zij slapend in zijn calèche. Marlborough, die zij tegenkwamen,
reed hen, zonder hen aan te spreken voorbij. Wat Slangenburg
aangaande de bevindingen bij de verkenning meedeelt, wijst er
inderdaad op dat men met een vrij sterke stelling te doen hadhet
62 5