Slangenburg gaf echter de strijd nog niet op. In een brief van de
19e aan de raadpensionaris vraagt hij een gerechtelijk onderzoek
van wege de Staten van Holland naar de 'falsarissen en calumnia-
teurs', die zelfs hadden uitgestrooid dat hij in arrest was gesteld
wegens correspondentie met de keurvorst van Beieren. In een van
de 28e verzoekt hij nog slechts, gehoord te worden, alvorens men
een resolutie neemt inzake de vraag, of hij al of niet weder 'geëm-
ploijeert' zal worden, daar men 'al veele Heeren van de Hooge re-
geeringe in abusieve opiniën heeft weeten te brengen'. Deze laatste
brief wijst op een verloren partij 1Een laatste bedrijf in het
Slangenburg-drama zou zich pas in het volgend voorjaar afspelen.
LAATSTE PHASE VAN DE VELDTOCHT
Met de mislukking van Overijssche is de veldtocht van dit jaar
over haar hoogtepunt heen. Een nieuwe poging om de Dylestelling
te forceren werd niet beproefder was geen enkele reden om aan
te nemen dat zij meer kans van slagen zou hebben dan de beide
vorige; integendeel zou zij, nu het zelfvertrouwen bij de tegen
stander was toegenomen, op nog krachtiger tegenstand zijn ge
stuit. Namen te belegeren liet het reeds gevorderde jaargetij niet
meer toe, en zo restte nog slechts het innemen van Leeuw en het
slechten van de linies, voor zover dit laatste niet reeds was geschied.
Marlborough noch de generaals zagen andere mogelijkheden.
Reeds in zijn geruchtmakende brief van de 19e Augustus uit het
kamp van Wavre berichtte de hertog dan ook aan de Staten, dat hij
tot een en ander order had gegeven.
Wederom zou, als in de beruchte najaarsveldtocht van 1703, een
uitstekend, overmachtig en kostbaar leger zich tot werkeloosheid of
derderangsondernemingen moeten bepalen. Het laat zich begrijpen,
dat de Staten zich hierbij niet zo aanstonds wilden neerleggen.
Zodra zij, de 22e, het teleurstellend bericht van de affaire van
Overijssche ontvangen hadden, zonden zij aan de gedeputeerden
te velde de order om met Marlborough en Ouwerkerk te
overleggen, wat er meer verricht kon worden dan het beleg van
Leeuw. Marlborough had echter niet veel hoopeen blijk hiervan
63 5
HOOFDSTUK VII
O
Slangenburg's brieven van 19 en 28 September in Bijlagen 57 en £8.