enige Paltsische troepen, ter beschikking van Eugenius gesteld,
om, versterkt door deze strijdkrachten, een poging te doen, naar
Piëmont door te dringen. In Juni stond de prins met zijn troepen
aan de boven-Etsch. De weg ten Zuiden van de Po was hem
versperd, doordat Mirandola kort te voren in Franse handen was
gevallen. Evenmin zag hij kans, de Mincio te forceren.
Uit deze moeilijkheid redde Eugenius zich door de Mincio-
stelling Noordelijk te omtrekken, hetgeen slechts geschieden kon
door de infanterie op vaartuigen het Gardameer te doen oversteken,
terwijl de ruiterij via Riva om het meer heen marcheerde. Onver
wacht verscheen hij op deze wijze in de rug der Fransen. Snel zet hij
de mars voort, passeert de Oglio en bereikt over Crema de 3e Juli
Ombriano, na zich intussen van belangrijke magazijnen te hebben
meester gemaakt.
De Groot-Prior was haastig teruggetrokken, eveneens de Oglio
overgegaan en er in geslaagd, Eugenius vóór te komen bij Roma-
nengo. Vendome zag zich genoodzaakt, zijn broeder met een sterk
korps te hulp te komen (i£ Juli). Het terrein belette de tegenstan
ders, slaags te geraken, zodat een periode van werkeloosheid intrad,
welke drie weken aanhield.
De 9e Augustus brak Eugenius op, om de Adda meer Noordelijk
te passeren. Vendome kwam hem echter vóór op de rechter oever,
en 16 Augustus gaf Eugenius' poging om de overgang te forceren
aanleiding tot de slag bij Cassano. De overgang mislukte, onder
zware verliezen van weerskanten. Niettemin had Eugenius bereikt,
dat het beleg van Turijn voor dit jaar was verhinderd. Verdere
krijgsbedrijven van aanbelang vielen niet meer voor, en in December
betrokken beide partijen de winterkwartieren. Een laatste voordeel
behaalde nog Berwick, die begin Januari eindelijk de citadel van
Nizza veroverde.
Aan de Bovenrijn vielen dit jaar evenmin als elders gebeurtenissen
van grote draagwijdte te boeken. De voornaamste stelling der Fran
sen, die hier onder bevel van Marsin stonden, was die van de
Moder, met de vestingen Hagenau en Drusenheim, waarachter
Straatsburg in tweede linie. Daartegenover lagen de Keizerlijke- en
Rijkstroepen onder Lodewijk van Baden en diens onderbevel
hebber, de generaal Thungen, in de linie van de Lauter, met
Lauterburg, en, voor het geval ener eventuele doorbraak, in tweede
linie het befaamde Landau. Het is feitelijk zonderling, dat het opper
bevel hier wederom was toevertrouwd aan een veldheer, die,
lichamelijk sukkelende, zijn roem had overleefd, en van wie niemand
671