en wierpen eveneens een mortier- of houwitserbatterij op (deze
namen worden in die tijd veel dooreen gebruikt) 1).
Blainville deed al zijn best, het werk zoveel doenlijk door vuur
te vertragen; o.m. door nachtelijk vuur uit 6 kanonnen, waarvan hij
de richting bij dag had doen vastleggen. Overigens blijkt, dat
Blainville des morgens nog onwetend was van het feit dat des
nachts de loopgraven waren geopend. Om half acht des morgens
van de 19e schrijft hij n.l. aan Boufflers: 'Je ne puis encore dire
s ils nous assiegeront; leurs ouvrages de cette nu it signifieroient
plustost une bombarde' 2).
De belegeraars van hun kant gingen de 19e voort met het ver
beteren en verlengen van hun loopgraven: o.a. werden aan de
Hollandse houwitserbatterij nog twee zware mortieren toegevoegd.
De leiding der artillerie was ongetwijfeld in goede handen^e
kolonel Otto van Verschuer is een van de bekwaamste artille
risten geweest die het 'zware wapen' gekend heeft. Daarentegen
waren er te weinig ingenieurs, namelijk slechts drieVleugels,
des Roques en Bouchet, die alle drie iedere nacht in de loop
graven doorbrachten. Men trachtte uit de regimenten infanterie
ingenieurs te betrekken, evenals kanonniers, waarvan men evenmin
ruim voorzien was, doch het is duidelijk dat het niet de beste
krachten waren welke op deze wijze ter beschikking kwamen 3).
P
b Journaal 16-18 April; Blainville aan Boufflers en aan Coigny, 18 April (Arch. Nat5, Guerre
A i 15£2, nrs 210, 213).
2) Blainville aan Boufflers 19 April, I.e. nr 230.
3) Copie v.e. brief uit het leger a.d. R.v.St. 21 April (Heins. arch. 784):
F. H. W. Kuypers heeft bi] zijn 'Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie' o.a. gebruikt een
Lyste van Belegeringe, dewelke door de Hooge Geallieerden, sedert off gedurende den laatsten
Oorlogh gedaen syn, beginnende met het jaar 1702 tot het jaer 1712', waarvan hem een afschrift
verstrekt was door de kolonel der artillerie G. J. Stieltjes. Het is mij niet bekend of dit belangrijke
stuk, al dan met in afschrift, nog aanwezig is. Hieraan heeft Kuypers een opgaaf van de artillerie
voor Keizersweert ontleend. Zij bedroeg 80 kanonnen en $9 mortieren, w.v. 30 kanonnen van
24 pond 15 van x2 en 14 van 6 pd., 4 mortieren van 7S pond steen, 12 van So pd. steen, 70 hand-
mortieren en 6 houwitsers, Nederlands geschut.
Van Otto Christoffel van Verschuer, sedert 1693 kolonel der artillerie, geeft Kuypers een biografie
in zijn 3e deel, p. 20 vlg. Abusievelijk zegt hij echter, dat Coehoorn bij het beleg van Keizersweert
aanwezig was.
Verschuer had zich, naar het schijnt, meermalen over achteruitzetting te beklagen, om welke reden
hij ook in 1704 ontslag nam en in dienst van Hessen-Kassei overging. Reeds in 1702 heeft hij echter
(reeds) een verzoek om ontslag bij de Staten-Generaal ingediend, hetwelk voorkomt als bijlage bij
een schrijven van Athlone aan de St.Gl uit het kamp te Peer van 10 Augustus van dit jaar. Verschuer
beklaagt zich hierin, dat hij bij de jongste bevordering van kolonels tot brigadier door jongeren is
voorbijgegaan. Hij had zich, volgens dit request, reeds eerder bij wijlen de koning over achteruit
zetting beklaagd en bij deze een goed gehoor gekregen; evenzo voor Keizersweert bij de graaf van
Nassau, en tenslotte in Den Haag bij de raadpensionaris, doch alles zonder resultaat. Derhalve achtte
hij het met zijn eer en gevoel van eigenwaarde in strijd, nog langer te dienen, en verzocht zijn
ontslag. 1
De bedoelde aanstelling van brigadiers, 3 bij de cavalerie en 13 bij de infanterie, had 4 Augustus
plaats gehad (Res. St.Gl 4 Augustus). Waarschijnlijk vond men de rang van brigadier toenmaals nog
te hoog voor de artillerie, welk wapen nog altijd niet geheel voor 'vol' werd aangezi^