bijlage iZie pag. 626.
SCHAGEN AAN HEINSIUS
(Archief Heinsius, 1036)
19 Aug. 1705-
,,Nae dat wij ons broodt bekomen hadden soo sijn wij van Bossut opgebroo-
cken en eergisteren tot Braine lieu gekomen, hebbende de Heer Hertogh van
Marlborough sijn quartier op het casteel van Godchimont alwaer wij de eere
hadden sijn excellentie des savonts te spreecken, die met ons langs de linien
rijdende seide dat de vijandt een detachement naer Brussel gedaen hadde en dat
hij meende als den vijandt daer hij staet, te weten langhs de IJssche, bleeff staen,
wij onder Godes segen occasie souden hebben den vijand te attaqueren en te
slaen, waerop geresolveert is, de Lane met sijn moeyelijcke passagien, en door
een stuck van het Sonien bos boven Hulpen te passeren en sijn gisteren op de
middagh in het gesight van den vijandt, die langhs de Ijssche geposteert stont,
met de infanterye en de cavallerye wat hooger, heggen tussen beyden, met de
rugh tegens het voors. bos, maeckende noch front tegens het bos alwaer een
detachement van de onsen in was.
Voor de vijandt staende soo sijn de generaels, omdat het een hooftsaeck was
haer sentiment daerontrent gevraeght, die eenparigh adviseerden dat den vijandt
in soo een avantagieuse post te attaqueren een onmogelijcke saeck was, en dat
men sulcks dede het was alles hasarderen en als wij het ongeluck hadden van
geslagen te worden wij ons niet souden kunnen retireren dewijl maestright onse
naeste plaetse was, en dat wij daerenboven stonden tussen de vijandtlijcke
steden ieren) en haer armee in, die bij soo sterck en stercker als de
onse in infanterij, en dat mijn het meeste gechagrineert heeft dat sulcks selfs
publijck seiden en een lijste van de nomber der battallions en esquadrons uit een
plan lasen en toonden het oock aen onseghter is daer veel voor en tegen ge-
resonneert, maer meest tegen. De generaels die het gevisiteert hebben (van ons)
hebben het in conformite van haer advijs gerapporteert te weten de Heeren van
Slangenburgh en Salis doch de Hertogh van Marbourgh en de Heer van Ouwer-
kerck waren van een sentiment, en komen soo met ingenieurs te spreecken die
seggen dat daer eenige goede passagien waren, doch van daegh was daer soo
grooten occasie langh niet dewijl sij haer detachementen bij haer gekregen
hadden.
Ick moet U wel Ed. seggen dat niet genoegh kan loueren den ijver die den
Heer hartogh van Marlborough voor het gemeen betuight en wat devoiren niet
doet om iets goets tot het gemeen te practiseren, en met wat groote bravade
sulcks soeckt te effectueren, doch moet met leetwesen seggen dat onse generaels
except de Heer van Ouwerkerck niet gedurigh in sijn gedaghten te brengen sijn
waer het bij toekomt weet ick niet; het soude misschien wel jalousie kunnen
wesen dat wij hen juist niet sooveel communicatie geven als sij wel wilden
hebben, of dat sij meenen dat wij selfs geen mars behoorden te accorderen
sonder haer preadvies, hetwelck in dit geval niet onduidelijck hebbe kunnen
sien, en hebbe selfs sommige die mijn wat ijverigh vroegen moeten antwoorden
dat wij wel wisten wat wij deden.
De Heer Hertogh van Marlbourgh heeft mijn versoght dat ten eersten de
artelerije van Maestright tot de belegringe van Sout Leeuw soude ontbieden
771