gelijck mede ordre stellen dat de pioniers bij de handt moghten kommen tot het vorder sleghten van de linien, seggende vorders dat wij ons wat moesten haesten en dat men juist niet al te lange subsistentie voor de cavallerie en souden hebben, welcke laetste woorden mijn niet al te wel behaegden, besluitende bij mijn selfs daer uyt dat onse campagne naer die expeditien niet lang meer sullen duren, maer ick wil hoopen, en niet twijfelen of een favorabele occasie sal alles weder doen herleven. Ontrent het spreecken met de generaels in facie hostis 1) soude voor mijn particuliere gedaghten wel hebben durven opineren (bijaldien de saeck soo considerabel niet was geweest) dat als de Hartogh van Marlbourgh en den veltmaerschalck van een sentiment waeren gelijck in cas subject, dewijl wij in conformite van U.H.M. resolutie de generaels van de mars geen de minste kennisse hebben gegeven, ook de executie van de selve sonder crijghsraedt souden hebben behooren te doen, te meer dewijl wij aen de discoursen wel conden bemercken, dat het van haer sentiment niet was; sijt voorders verseeckert dat ick ten eenemael met schuldigh respect ben wel Edele Gestrenge Heer, U Wel Ed. seer ootm. en seer ond. dienaer A. N. van Schagen x) Tegenover de vijand. 772

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 812