van Nassau zich dan ook in zijn brieven zowel aan Heinsius als aan de Staten-Generaal, over het werkeloos blijven der beide generaals voor de gevolgen van hun beleid wees hij alle verantwoordelijkheid af. Nadat hij in een schrijven van 30 April aan de Staten de terug tocht van Tilly bericht, vervolgt hij'Alhoewel deese retraite gelukkig is gedaan, soude egter de grave van Tilly daartoe niet geobligeert sijn geworden, als men aan den vijand in Brabant of Vlaanderen bijtijds een diversie gemaakt hadde, waartoe men soowel genoegsame macht en alles noodsaakelijk van 't land gefourneert als par raison de guerre goede occasie en tijd hadde, om aan de eene of andere sijde in Vlaanderen of Brabant volgens de projecten te ageeren, als men maar sich hadde willen daarover accordeeren' 1). Dopf was eveneens van mening dat men te veel getreuzeld had 'on a trop lanterné', schreef hij aan Heinsius, nadat hij al eerder herhaaldelijk op de urgentie van de diversie had attent gemaakt 2). Evenzo had de keizer nog in April bij monde van zijn gezant, graaf Goessen, op een diversie laten aandringen en de keurvorst van de Palts reeds 21 Maart 3). De koning van Pruisen, die in deze tijd te Wezel vertoefde, beklaagde zich, door tussenkomst van de gezant, de heer von Schmettau, bij de Staten over het 'schielijck' terugtrekken van Tilly en het prijs geven van Xanthen met de aldaar gevestigde magazijnen. De koning vreesde, in Wezel gebombardeerd te zullen worden, eiste bescherming voor zijn Kleefse landen en verlangde dat de bewuste démarche 'soo veel doenlijck geredresseert' zou worden. Ook tegenover Geldermalsen stak de vorst zijn onge noegen niet onder stoelen of banken. De gedeputeerde moest al zijn welsprekendheid aanwenden om Tilly tegen de onverdiende ver wijten des konings te verdedigen 4). Van het 'redresseren' van het gebeurde kwam voorlopig niets de beide legers bleven de eerste zes weken in hun positie en een dier perioden van stilstand trad in, welke voor de toenmalige oorlogsvoering karakteristiek zijn. x) Nassau aan Heinsius, 29 April; id. aan St.Gl, 30 April 1702. 2) Dopf aan Heinsius uit het leger voor Keizersweert, 12, 28, 30 April 1702 (Heins. arch, nr 7^6). 3) Over de diversie-plannen zie men de ten dele reeds aangehaalde stukken: Nassau aan St.Gl 8, 14, 19 April; Athlone aan Fagel 19, 21, 23 April; Coehoorn aan St.Gl 19 April; Noyelles aan id. 2£, 29 April; Seer. Res. St.Gl 2$ Maart, 3, 11, 14, 21, 22 en 24 April 1702. Ongetwijfeld heeft in deze het krijgsbeeld te wensen over gelatentot een diversie toch was besloten zonder de vereiste middelen ter beschikking te stellen, en zonder dat men zich rekenschap had gegeven van de uit voerbaarheid en waarin zij zou moeten bestaan. Uit de brief van Nassau aan de St.Gl van 19 April blijkt zelfs, dat niet was uitgemaakt of Coehoorn en Athlone beiden of alleen Coehoorn een diversie zou moeten doen. 4) Seer. Res. St.Gl 30 April; Geldermalsen aan Heinsius, Wezel 2 Mei 1702 (Heins. arch. 749). 62

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 84