Tallard maakte aanstalten, deze keurvorstelijke residentie te bombarderen. De keurvorstin, die bij afwezigheid van haar gemaal het gezag voerde, deed een beroep op des graven ridderlijkheid teneinde het gevaar af te wenden, doch het antwoord luidde, dat hij in last had, de vestingwerken te bombarderen, dat dit met bommen diende te geschieden en dat, waren deze eenmaal in de lucht, nie mand kon voorspellen waar zij zouden neerkomen. Hij wilde van het bombardement afzien, indien het fort, dat tegenover de stad op de westelijke Rijnoever lag, werd geslecht, de brug uitgeleverd, evenals de pontons, die in het begin des jaars in beslag genomen waren, en het beleg van Keizersweert opgebroken. De keurvorstin weigerde op deze eisen in te gaanaan het inwilligen van de laatst genoemde vooral, waartoe trouwens de toestemming der andere bondgenoten nodig zou zijn geweest, viel niet te denken. De ge allieerden beschikten echter over een effectief middel om de stad voor verwoesting te vrijwaren: zij dreigden hunnerzijds Bonn, waar aartsbisschop Jozef Clemens zijn zetel had gevestigd, te zullen bombarderen. Dit werkte afdoendeop bevel van de hertog van Bourgondië zag Tallard van de beschieting af; zo hield in dit geval althans het ene zwaard het andere in de schede 1). Tallard had echter nog meer pijlen op zijn boog. Terzelfdertijd waren zijn troepen ook tegenover Keizersweert komen legerenzij wierpen batterijen op tegenover de Hollandse en Pruisische ap- proches, en de 9e openden deze batterijen het vuur, dat voor de geallieerden weldra zeer hinderlijk werd 2). Zij hadden toch reeds met grote moeilijkheden te kampen wegens de overlast van het water, de onmogelijkheid, waarin zij verkeerden om de toevoer van over de Rijn af te snijden, gebrek aan artillerie - een groot deel der kanonnen was successievelijk gesprongen -, aan munitie en ten slotte ook aan troepen. Dit alles was oorzaak, dat het beleg op een dood punt geraakte. Tot het einde der maand werden zo goed als geen vorderingen meer gemaakt, en er was zelfs zeer ernstig sprake van, het gehele beleg op te breken. Intussen willen wij thans eerst zien, wat elders op het oorlogsterrein voorviel. Op de terugtocht van Tilly volgde, gelijk wij boven reeds mede deelden, een periode van stilstand, hetgeen kleinere acties uiteraard niet uitsloot. Zo werd op 2 Mei een Franse verkenningsafdeling van 3-400 ruiters, aangevoerd door de graaf van Aremberg, bij Uden overvallen door een Nederlands detachement van 100 paarden onder 66 Geldermalsen aan Heinsius, Mei. 2) Volgens Berwick was de uitwerking gering, wegens de te grote afstand. Het is echter zeker, dat het vuur grote hinder heeft veroorzaakt, ook blijkens berichten van Blainville e.a. uit de vesting.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 88