verwachten. Integendeel, van deze provincie uit werd, blijkbaar buiten de Staten-Generaal om, alle moeite gedaan om de generaal te bewegen, met zijn expeditie door te gaan. Toen de ne de ge noemde patenten met open namen Coehoorn bereikten, bevonden zich bij deze juist, behalve Scheltinga, de afgevaardigden Godien en Kaen uit Zeeland. Zij vertrokken na een complete scène, volgens Scheltinga 'roepende en raesende in precensie van feele officieren die in de kamer waeren dat se protesteerden van alle onheilen die den Staet en wel principael de provintie van Zeelandt daar door soude konnen overkomen, gebruikende daarbij veele harde woorden en expressen, waarvan bij mijn terugge komste raport sal doen'. Het detail is enigszins van belang, omdat wij ons de toenmalige deftige regenten gaarne voorstellen als niet licht uit de plooi komende. Ook de afgevaardigden van Zeeland in de Staten-Generaal wezen alle verantwoordelijkheid af voor de onheilen, welke uit de genomen maatregelen zouden voortkomen en eisten hiervan aan tekening bij de genomen resoluties. Dit protest werd plichtsgetrouw door de Zeeuwse gedeputeerden bij alle gelegenheden herhaald. De Gelderse gedeputeerden drongen daarentegen aan op het zenden van zo sterk mogelijke strijdkrachten naar de Rijnstreek. Aan de Staten-Generaal bleef de taak, zo goed mogelijk de kool en de geit te sparen. Eerst de iie Mei achtten de Staten het gevaar minder acuut, toen de voor het embarkement bestemde troepen op weg waren naar Nijmegen. Coehoorn werd thans gemachtigd, zijn troepen voorlopig nog bij zich te houden totdat hij met zijn expeditie gereed was, waarbij de hoop werd te kennen gegeven dat dit binnen weinige dagen het geval zou zijn. Een geluk bij dit alles was, dat Boufflers voorlopig in zijn werkeloosheid bleef volharden. Voor een zodanige gedragslijn waren te dier tijde steeds verontschuldigingen te vinden: in dit geval was het gebrek aan paarden en wagens en proviand. De wagens die in de streek gevonden werden waren te klein en slechts op twee paarden berekend. In Rijnberk en Gelder, slechts enkele uren gaans overigens van het leger, schijnen geen voldoende voorraden aan wezig te zijn geweest. Ook bezat hij te weinig artillerie, die nog grotendeels in Brussel, Mechelen en Lier was Het convooi, waarmee zij zou aankomen, kon niet voor de 12e Mei vertrekken Berwick oefent scherpe critiek op het werkeloos blijven van Boufflers. Volgens hem had men Keulen gemakkelijk kunnen innemen; eventueel had een beleg van Grave of Gulik ondernomen unnen worden of men had bij Rijnberk of Bonn de Rijn kunnen passeren. Van een aanval op het B ffl R p6" II sPreekt ook Berwick niet. (Mémoires \-i7s, i76). De beweegredenen van 70

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 92