de Britse bataljonscommandant er op aan te dringen, naar Rotterdam te vertrekken,
daar dit een uitstekende invloed op de Nederlandse troepen zou hebben. Deze
weigerde echter aan de verzoeken te voldoen met het motief, dat hij slechts op
drachten van het Britse Ministerie van Oorlog uit kon voeren.
Hij weigerde eveneens, een compagnie voor inzet op het eiland Rozenburg af te
staan, of een vooruitgeschoven positie ten O. van Hoek van Holland in te nemen
Na bekomen toestemming van zijn Chefs richtte hij zich binnen de Positie in
eigen stellingen in.
Op deze dag vertrokken ook de in Nederland aanwezige Ministers 1) naar Enge
land. De gang van zaken hierbij is, volgens Deel 2 van het verslag van de Enquête
commissie Regeringsbeleid 1940-1945, de volgende geweest.
In de morgen van 13 Mei woonde de O.L.Z. te 9.00 een vergadering van de
Raad van Ministers bij, waar de vraag werd besproken of de strijd, nu de toestand
weinig hoopvol scheen, diende te worden voortgezet.
Hoewel enige bewindslieden reeds het ogenblik gekomen achtten om de strijd
te staken, was de O.L.Z. van oordeel, dat deze tot het uiterste moest worden door
gezet. Zijn advies werd gevolgd met dien verstande, dat de wens tot uiting werd
gebracht om geen nodeloze offers te brengen.
Vervolgens hebben de aanwezige ministers, op twee na, besloten, in verband
met het vertrek van H.M. de Koningin, thans ook de zetel van het Kabinet te
verplaatsen en te 12.30 vertrokken deze, onder geleide van een pantserwagen en
een eskadron huzarenmotorrijders, naar Hoek van Holland. Aldaar had een
Ministerraad plaats in het fort Maasmond en van daaruit werd getelefoneerd met
de twee achtergebleven ministers, die daarop de O.L.Z. ontboden, hem het re-
geringsgezag overdroegen en de secretarissen-generaal der departementen aan
hem voorstelden.
De beide ministers begaven zich daarop eveneens naar Hoek van Holland en
het Kabinet vertrok te 19.00 per Engelse torpedoboot jager Windsor naar Engeland,
nadat de Minister-president eerst nog eens opnieuw telefonisch aan de O.L.Z. had
uiteengezet, dat geen nodeloze offers dienden te worden gebracht.
Vóór het vertrek uit Hoek van Holland was bovendien nog een communiqué
opgesteld, dat werd getelefoneerd aan de Secretaris-Generaal van het Departement
van Buitenlandse zaken, in de ochtendbladen van 14 Mei werd gepubliceerd, per
radio werd uitgezonden en dat de volgende inhoud had:
Aan boord van H.Ms. Windsor bevonden zich tevens de Belgische en Noorse
legaties.
105
„In het stadium, waarin de strijd thans is getreden, heeft de Regeering het noodzakelijk geacht,
in het belang van het land en zijn overzeesche gebiedsdeelen en ter bevordering onder alle omstandig
heden van haar volledige vrijheid van handelen, de zetel van het Kabinet te verplaatsen.
Hare Majesteit de Koningin en Haar Ministers hebben zich daarom naar elders begeven".
De Ministers van Buitenlandse zaken en van Overzeese Gebiedsdelen waren reeds 10 Mei per
marinevliegtuig uit Scheveningen naar Engeland vertrokken om in verbinding te treden met de
Engelse Regering.