ten einde achtergebleven personeel naar Engeland te brengen, doch slechts enkelen waren bereid, deze gelegenheid aan te grijpen. In tegenstelling met Amsterdam, vertrokken gedurende de oorlogsdagen uit Rotterdam vrijwel geen koopvaardijschepen, zodat het grootste deel daarvan in handen van de Duitsers viel. Oorzaak hiervan was, dat de strijd onmiddellijk op 10 Mei in Rotterdam los barstte, terwijl berichten uit Hoek van Holland en te Rotterdam zelf inhielden, dat de Nieuwe Waterweg door magnetische mijnen onveilig was. Verder waren geen maatregelen voorbereid om de schepen tot zinken te brengen. Het trotse mailschip van de Holland-Amerika lijn de Statendam ging door brand verloren evenals het s.s. Boschdijk. Enige onderzeeboten, die gedeeltelijk reeds proeftochten hadden gemaakt, zijn naar Engeland ontkomen. Twee kostbare in afbouw zijnde torpedoboot jagers zijn echter door gebrek aan voldoende sleepboten niet meer kunnen worden afgevoerd en werden tot zinken gebracht. Een aantal andere, in of in de omgeving van Rotterdam in aanbouw zijnde, oorlogsschepen vielen in handen van de Duitsers in de staat, waarin zij verkeerden. Uit het voorgaande blijkt, dat de vernielings- en versperringsmaatregelen te IJmuiden en Hoek van Holland konden worden uitgevoerd als gevolg van de komst van Engelse vernielingsdetachementen, waartoe de Engelse autoriteiten zelf het initiatief hadden genomen. Van Nederlandse zijde waren hiertoe geen maat regelen voorbereid. De capitulatie op 15 Mei 1940 Op 15 Mei te 5.00 verscheen een Duits officier op het A.H.K., die mededeelde, dat de O.L.Z. te 8.20 (Ned.tijd) bij de Maasbrug te Rotterdam werd verwacht. De O.L.Z. begaf zich daarheen, vergezeld van de Chef Staf Landmacht, de kapitein van de generale staf, hoofd van de juridische sectie van het A.H.K. en de marine-adjudant. Hij werd naar Rijsoord (midden tussen Rotterdam en Dordrecht) geleid, waar zich het stafkwartier van C.-XXXIX A.K. bevond. Er had een bespreking plaats in de school, waarbij aan Duitse zijde aanwezig waren C.-18e Leger en zijn chef van de staf, alsmede vijf andere officieren van zijn staf, C.-X L.K. en zijn chef van de staf, een verbindingsofficier van C.-Legergroep B en een tolk. Aan Nederlandse zijde waren, behalve de O.L.Z. en de hierbovengenoemde officieren, tevens aanwezig C.-VIII Div. en de chef van de staf van het Oostfront- Vg.Holland, die niet deelnamen aan de besprekingen (zie blz. 116). C.-18e Leger sprak zijn waardering uit voor het gedrag der Nederlandse troepen. Daarna werden de voorwaarden voor de capitulatie voorgelezen. De O.L.Z. merkte op, dat hij slechts bevoegdheid had op Nederlands gebied in Europa, terwijl de troepen in Zeeland van de capitulatie werden uitgezonderd. De O.L.Z. maakte bezwaar tegen enkele bepalingen o.a., dat Nederlandse vlieg tuigbemanningen, die naar het buitenland waren uitgeweken, als franctireurs zouden worden beschouwd bij eventuele deelneming aan de verdere strijd. 123

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 143