Toch was de geboden weerstand sterker dan de Duitsers zich hadden voorge
steld; de Duitse regimentscommandanten in eerste lijn immers hadden reeds bij
hun vertrek opdracht om door de Grebbelinie te stoten.
Van belang is er op te wijzen, dat C.-227 Div. de aanval bij Amersfoort niet
aandurfde en dat de aanval, die deze divisie op 13 Mei bij Scherpenzeel uitvoerde,
vast liep tegen zeer zwakke voorposten en dat aan Nederlandse zijde het gebruik
van de artillerie daar zeer goed was.
Bij deze Duitse divisie nam echter geen S.S. regiment aan de aanval deel, het
geen een groot verschil uitmaakte.
Dat de terugtocht van het Veldleger op het Oostfront-Vg.Holland slaagde, vond
zijn oorzaak in het feit, dat de Duitsers eerst laat bemerkten, dat de Grebbestelling
was ontruimd en, niet over pantsertroepen beschikkende, enige tijd nodig hadden,
om de vervolging in te zetten.
Het is een open vraag of, in verband met de toestand van de stellingen, de
stand van de inundaties en de gevechtsvaardigheid van de troepen, in het bijzonder
op het frontgedeelte Utrecht - Lek, weerstand van betekenis zou zijn geboden,
indien de Duitsers hun aanval (die op 15 Mei was vastgesteld), hadden doorgezet.
In dit verband zij er op gewezen, dat op 16 April was teruggekeerd van de 3e
naar de 2e inundatiepericde en dat op 10 Mei is nagelaten, onmiddellijk de 3e pe
riode te gelasten, hoewel dit zonder bezwaar mogelijk was geweest. Eerst op 12
Mei is (in verband met de evacuatie van de burgerbevolking) de inundatie bevolen,
doch toen moest zelfs eerst nog de 3e periode (opzetten van boezems en sloten)
worden doorlopen, vóórdat het water op het land kwam.
Het verloop van de gevechtshandelingen, de uitputting van de troepen, de zeer
verzwakte luchtmacht met uitgeput personeel, het bombardement van Rotterdam
en een bedreiging met bombardement van Utrecht hebben tenslotte een toestand
doen ontstaan, waarin de strijd ten hoogste nog gedurende zeer korte tijd kon
worden volgehouden, doch slechts ten koste van grote verliezen, die van geen
invloed konden zijn op het verloop der gebeurtenissen in België en Frankrijk. Dat
dit reeds na 5 dagen het geval was, vormde een teleurstelling, doch was een van de
vele verrassingen van Mei/Juni 1940.
Er werd reeds op gewezen, dat de Regering vóór haar vertrek naar Engeland
aan de O.L.Z. als haar wens had doen kennen, dat geen onnodige offers zouden
worden gebracht. De O.L.Z. bleef onder de geschetste omstandigheden weinig
anders over dan het nemen van het moeilijke besluit, de wapens buiten Zeeland
te doen neder leggen.
Bij de operatiën in Zeeland bleek, dat tengevolge van die capitulatie, welke
volgde op het doortrekken van gedesorganiseerde Peeltroepen en het vertrek van
Vorstenhuis en Regering, het moreel van de troepen zodanig was aangetast, dat
deze, geen ernstige strijd meer te zien hebben gegeven.
Bovendien was de samenwerking met Franse troepen niet kunnen worden
voorbereid en stonden de beschikbare Franse en Nederlandse troepen over ver
schillende stellingen verspreid.
153