De Maasbruggen werden aldus vermeesterd en het duurde enige tijd, voordat de
Nederlanders in staat waren, de nodige tegenmaatregelen te nemen.
Weliswaar werden daarna de Duitsers op de noordoever teruggedrongen tot de
naaste omgeving van de bruggen, doch, hoewel het verkeer over de bruggen door
het ingrijpen van Nederlandse marinevaartuigen en door het vuur van de noord
oever sterk werd gehinderd, wist een kleine groep de noorduitgangen van
de bruggen tot 14 Mei vast te houden, terwijl III/I.R. 16 het Noordereiland be
zette, zich daar ter verdediging inrichtte en door zijn vuur het hernemen van de
brugtoegangen door de Nederlanders wist te beletten.
De verdere landingen op het vliegveld Waalhaven werden zeer gehinderd door
het vuur van de Nederlandse artillerie en door Nederlandse en Engelse vliegtuig-
aanvallen. Vele vliegtuigen zijn dan ook geland op wegen buiten het vliegveld.
Tijdens een critische periode, toen een groot aantal vliegtuigen op het vliegveld
stond opgesteld, zweeg de Nederlandse artillerie.
Behalve de reeds eerder genoemde eenheden zijn nog op Waalhaven terecht
gekomen 4,7 en 13/I.R. 65 (die op Ypenburg en Ockenburg moesten landen) en op
11 Mei bovendien 14/1.R. 47 (bestemd voor Valkenburg), 5/1.R. 65 (bestemd voor
Ockenburg) en 5/A.R. 22 (bestemd voor Ypenburg).
II/F.S.J.R. 2 (dat nog niet in het springen was afgeoefend) werd na de landing
aanvankelijk gebruikt voor beveiliging aan de Oude Maas, terwijl het eerst afge
sprongen III/F.S.J.R. 1 na vermeestering van het vliegveld in reserve kwam.
Spoedig ontstond echter de noodzaak, onderdelen ter versterking te zenden naar
de Noord en naar Dordrecht.
Het voor de Moer dijkbruggen aangewezen II/F.S.J.R. 1 (min 6) sprong gedeelte
lijk ten N. en gedeeltelijk ten Z. van de bruggen af na een kort luchtbombarde
ment.
Het ten Z. van de bruggen gelande deel wist de bezetting van het bruggenhoofd
voor het grootste deel buiten gevecht te stellen en zich te handhaven ondanks de
uit het zuiden uitgeoefende druk.
Het ten N. van de bruggen gelande deel wist de noordelijke toegangen in bezit
te nemen en de Nederlandse troepen in de omgeving buiten gevecht te stellen.
Bij de bruggen te Dordrecht verging het de 3e Compagnie van I/F.S.J.R. 1
slecht.
De C.C sneuvelde en een jonge luitenant-opvolger week van de opdracht, de
bruggen te bezetten, af en drong Dordrecht binnen, waar het grootste deel van de
compagnie door de Nederlanders werd gevangen genomen.
Door initiatief van een onderofficier kon de brug echter worden bezet.
Ten Z. van Dordrecht waren afgesprongen de Commandant van F.S.J.R. 1,
Oberstlt. Brauer, die zijn commandopost vestigde bij Tweede Tol (halverwege
Dordrecht en de Moerdijkbruggen), en I/F.S.J.R. 1 (min de compagnie Dordrecht)
186
x) Volgens Gesch. 22 Div. 60 man van 9 en 11/I.R. 16 en 11/F.S.J.R. 1.